maandag 22 juni 2020

Zomer ~ Martinus Nijhoff





De moeder de vrouw

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. 
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.


De brug

Vandaag precies vier jaar geleden is May Khoen gestorven. Maar dat wil uiteraard niet zeggen dat ze er helemaal niet meer is. Zolang ze herinnerd wordt bestaat ze, zo simpel is het. Dit is de periode van midzomer, de tijd dat de dagen het langst duren en de nachten het kortst. Er is veel licht en warmte, alleen dat al maakt dat je aan haar moet denken.

In het beroemde sonnet De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff (uit 1934) komt alles samen: deze en gene zijde, plus de brug die beide zijden verbindt. Een schip vaart eronderdoor terwijl een vrouw bij het roer psalmen zingt. Haar stem doet heden en verleden met elkaar versmelten. Voor enkele seconden...



De Kamper IJsselbrug met aan de overkant het station, jaren zestig.

De rivier

Ik ken die brug. Een soort vage afspiegeling ervan, althans. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Kampen en daar had je, over de IJssel, de 'Lange brug'. In Kampen stond de kerk maar aan de overkant, in IJsselmuiden, lag het kerkhof. Daar werd iedereen begraven en dat gold voor alle gezindten, inclusief de atheïsten.*1 Vrijwel elke doordeweekse dag kon je op de IJsselkade wel een rouwstoet zien rijden, stapvoets meestal en begeleid door doodbidders, die wij 'kraaien' noemden. Eenmaal bij de brug aangekomen werd al het verkeer stilgelegd - vanaf beide zijden, meen ik me te herinneren. Als er dus werd gezegd dat iemand 'de brug was overgegaan' werd daarmee bedoeld dat die persoon gestorven was en inmiddels ook begraven. "Ik hoef nog lang niet de brug over," zei mijn vader daarom vaak; en daar bleef hij bij, zelfs toen hij de honderd naderde.

Behalve het kerkhof lag aan de overzijde van de IJssel ook het openluchtbad Seveningen. En niet te vergeten: het NS-station van het lijntje naar Zwolle, waar ik op de HBS zat. Om daar te komen moest je dus ook eerst over die brug
, op de fiets of lopend. In mijn jonge jaren heb ik vaak aan de reling gestaan om naar de rijnaken onder me te kijken. Want als ze zwaar beladen waren hoefde het hefdeel niet voor ze op. Het water stroomde soms over de gangboorden, zo diep lagen ze dan. Ik weet nog dat ik ook wel eens, heel stoer, een vrouw achter het stuurwiel heb zien staan en dat ik me daar toen zeer over verwonderde.

Een psalm waar de zinsnede 'Prijs God, Zijn hand zal u bewaren' in voorkomt bestaat niet, maar dit terzijde. De moeder van de dichter was heilsoldate en in die paar woorden heeft hij haar hele evangelie samengevat. Zij vaart richting de eindbestemming, de hand vast aan het roer, haar gemoed vol overgave en vertrouwen. Het beeld dat het gedicht bij mij oproept is niet zozeer dat van mijn moeder, die erg gelovig was en graag het Ave Maria zong, maar vooral dat van May Khoen. Op het moment dat ze, heel vastberaden, aan de finale oversteek begon.


©Huub Drenth

 

May Khoen, zomer 1985.


Het gedicht De moeder de vrouw werd begin september 2018 voorge-lezen door Arianne ter Beek in de kerk van de Hervormde Gemeente te Bunschoten. Het schip in het filmpje is de Oude Jan uit Hasselt, op het Eemskanaal bij Groningen. Dit is de laatste aflevering in de cyclus 'De vier jaargetijden', die ik vorig najaar opende met het gedicht Herfstdag van Rainer Maria Rilke. De herfst was May Khoen's favoriete seizoen, voor mijzelf is dat de zomer.

*1 Het kerkhof lag/ligt in IJsselmuiden op een oude alluviale zandrug, dus in hoger gelegen gebied. In het verleden, toen de Zuiderzee nog bestond, kwamen er soms overstromingen voor in Kampen en omgeving maar op die plek bleef het altijd droog.

Zie ook mijn post van 24 juni 2019: Een grafsteen over onze zuster



zaterdag 13 juni 2020

May Khoen's voorouders ~ deel 7



Chinese jonken op de rede van Singapore, begin 19e eeuw.

Mijn naspeuringen naar May Khoen's familiegeschiedenis verlopen in de regel behoorlijk moeizaam. Dit heeft vooral te maken met het feit dat ik geen toegang heb tot archieven waar geboortes, overlijdens en huwelijken op een overzichtelijke manier zijn vastgelegd. Die archieven bestaan trouwens ook niet maar op het internet valt gelukkig zo af en toe toch wel wat te ontdekken. Ook het gegeven dat veel namen nogal op elkaar lijken maakt het bepaald niet simpeler, om maar te zwijgen over de verschillende schrijfwijzen van een en dezelfde naam. Ook levert de duiding van het gevonden materiaal vaak problemen op, omdat de gegevens afkomstig zijn uit een ander tijdsgewricht en een andere culturele setting. Toch ben ik inmiddels best wel ver gekomen. In het begin wist ik bijna niks en nu weet ik iets meer. Ook neemt daardoor het besef toe van wat er allemaal nog meer te weten valt. Waarna zich automatisch de vraag aandient of ik dat nog ga uitzoeken of niet. Vaak zeg ik tegenwoordig dan nee, omdat ik ondertussen geleerd heb dat de kans groot is dat mijn speurwerk niks op gaat leveren, of dat ik in het, vaak schemerige, labyrint van de koloniale geschiedenis terechtkom. HD


Peranakan 'adel'

Bij Oey Tjien To, May Khoen's overgrootvader van moederskant, heb ik het zoeken echter niet opgegeven en dat is een goede beslissing geweest want uiteindelijk is het me toch gelukt om zijn voorouderlijke lijnen bloot te leggen (klik op de afbeelding hieronder). En wat blijkt: Oey Tjien To behoorde tot wat de Cabang Atas (Tjabang Atas, letterlijk: hoogste tak) genoemd werd, oftewel het peranakan-patriciaat, een gesloten en geprivilegieerde Chinese klasse waarvan de levensstijl door veel bestuurlijke macht (binnen de eigen etnische groep) en grote materiële rijkdom gekenmerkt werd. Hetgeen impliceert dat ook zijn vrouw Liem Ko Nio uit deze sociale laag afkomstig was, aangezien uithuwelijking binnen dezelfde kaste nu eenmaal de norm was. De leden van deze elite verkregen, indien ze door het gouvernement ingestelde bestuurlijke functies uitoefenden, de rang van Luitenant, Kapitein en Majoor der Chinezen (ook al was er geen sprake van een leger). Het waren rangen die ook titulair toegekend konden worden, als een soort hoge onderscheiding. Al hun (mannelijke) nazaten bezaten het erfelijke recht om de titel 'Sia' achter hun eigennaam te zetten, waardoor iedereen meteen wist tot welke stand ze behoorden.*1 Veel van hun bezittingen, rechten en privileges hadden ze zich vaak al in de 18e (en soms zelfs 17e) eeuw verworven, dus we kunnen er zonder meer van uitgaan dat de geschiedenis van hun aanwezigheid in de Indische gewesten in sterke mate gekoppeld is aan die van de VOC.

 


Luitenant Oeij Tiang Lam

In mijn post van 7 mei jl. schreef ik dat het Bataviaasch Nieuwsblad van 15 juli 1902 meldt dat de dag erna het stoomschip Van Diemen uit Batavia zal vertrekken met aan boord Oei Tjin To en echtgenote, en eveneens een persoon die Oei Tian Lam heet. Ik zat me toen af te vragen of dat wellicht de naam van zijn vader was, aangezien het stel nog erg jong was. Welnu, dat blijkt inderdaad het geval te zijn.

Oeij Tiang Lam (± 1846 - 1902) is de zoon van Oeij Ing Soan/Oeij Eng Swan, tot 1876 Kapitein der Chinezen in Pekalongan (daarna mag hij, vanwege bewezen diensten, de titel Kapitein-titulair voeren). Ook
Oeij Tiang Lams broer Oeij Tiang Goan is Kapitein der Chinezen in Pekalongan (van 1876 tot 1888). Van deze Oeij Tiang Goan weten we dat hij onder andere in hout handelde en over opslagplaatsen beschikte in de haven van Batavia en eveneens in Sendang, een dorpje in het regentschap Kendal (niet ver van Krengseng, zie onder). Hij was tevens erfpachter van grote arealen landbouwgrond in de residentie Pekalongan. Oeij Tiang Goan overlijdt eind 1888 en wordt op 13 maart 1889 opgevolgd door zijn jongere broer, Oeij Tiang Hoa, die op die datum (van Luitenant) tot Kapitein der Chinezen bevorderd wordt. Hun broer Oeij Tiang Lam, May Khoen's betovergrootvader, had zelf de titulaire rang van Luitenant der Chinezen. Waarschijnlijk was hij de jongste van de drie.

 

Brief aan Kapitein Oeij Eng Swan/Oeij Ing Soan, oktober 1873.


We kunnen op basis van het voorgaande gevoeglijk aannemen dat Oeij Tiang Lam geboren is in de stad Pekalongan, en er ook zijn jeugd heeft doorgebracht. Hij is daar echter niet blijven wonen want op een gegeven moment verhuist hij naar Batavia, hetgeen waarschijnlijk te maken heeft met bepaalde 'politieke' ontwikkelingen binnen de Bataviase Chinese gemeenschap.

Omstreeks 1862 trouwt Oeij Tiang Lam met Tan Soe Nio (geboren ± 1845), dochter van Tan Tjoen Tiat (陳濬哲, 1816 - 1880), Kapitein der Chinezen in Batavia, en diens gade Liem Bian Nio.*2 In 1865 wordt schoonvader Tan Tjoen Tiat door het gouvernement tot Majoor der Chinezen benoemd. Daardoor komt hij aan het hoofd te staan van de Bataviase Kong Koang, de Chinese Raad, en bekleedt hij in feite de allerhoogste bestuurlijke functie die een Chinees kan bereiken in de kolonie.*8 Dat klinkt veel mooier dan het is want al snel krijgt hij binnen dat orgaan met veel tegenwerking en gekonkel te maken.


Majoor Tan Tjoen Tiat.

Bataviase avonturen

Vermoedelijk is Oeij Tiang Lam, na zijn huwelijk, in Pekalongan blijven wonen en verliet zijn bruid Tan Soe Nio het ouderlijk huis in Batavia om zich bij hem te voegen. Dat was namelijk de gewoonte bij peranakan-echtverbintenissen. Na 1865, toen zijn schoonvader Majoor der Chinezen in Batavia was geworden, kwamen de kaarten echter anders te liggen. Omdat de benoeming van Tan Tjoen Tiat, door het gouvernement, niet was verlopen conform het advies van de Chinese Raad - die doorgaans in Batavia bestond uit één majoor, twee of drie kapiteins en een aantal luitenants - kreeg hij te maken met interne tegenstand binnen dat instituut, waarna hij zijn positie probeerde te versterken. Het is daarom heel goed mogelijk dat hij zijn schoonzoon heeft gevraagd zich in Batavia te vestigen met het oogmerk hem in de officiersrangen te laten opnemen, waardoor hij automatisch lid van de Kong Koan zou worden. Zowel in 1872 als in 1878 deed hij daartoe een voordracht maar beide keren werd zijn verzoek afgewezen.*3 Oeij Tiang Lam werd dus geen lid van de Chinese Raad maar kreeg in 1882, zijn schoonvader is dan inmiddels overleden, wel het recht om zich Luitenant-titulair der Chinezen te mogen noemen, dit vanwege bewezen diensten.




Twee Chinese dames en vier kinderen

In 1893 keert Oeij Tiang Lam weer terug naar de residentie Pekalongan. Op 15 augustus 1893 meldt het Bataviaasch Nieuwsblad dat de volgende dag per s.s. Speelman naar Pekalongan zal vertrekken: 'de Luitenant der Chinezen Oeij Tiang Lam met twee Chinese dames en vier kinderen'. Bovenstaande advertentie staat een maand later in dezelfde krant. Hij verkoopt z'n hele hebben en houden, inclusief pianino (piano), orgel, ledikanten, brandkast, palankijn (draagstoel voor vrouwen/meisjes), tentwagen (rijtuig met baldakijn) en Coupé Clarence (koets). Waarom hij precies vertrekt is onbekend maar gezien de weelde waarin hij overduidelijk leefde kunnen we er gerust van uitgaan dat hij ergens anders niet in een leeg klein huisje terechtgekomen is. Ook mogen we inmiddels concluderen dat zijn zoon Oey Tjien To, May Khoen's overgrootvader, in 1885 in Batavia geboren is, aangezien Oeij Tiang Lam daar minstens vanaf 1870 gewoond heeft.*4


Vendutie in Batavia, door J.C. Rappard.

Op de site MyHeritage valt informatie te vinden over de kinderen van Oeij Tiang Lam en Tan Soe Nio: Oey Tjin San (1863), Oey Yan Hie (1867, dochter) en Oey Tjin Whee (1870). Mij zijn echter ook nog bekend: Oey Tjin Ho (1871) en Oey Tji(e)n To (1885). De laatste is May Khoen's overgrootvader. In Indië bestond geen burgerlijke stand zoals in Nederland, er zouden dus nog meer nakomelingen kunnen zijn (zoals ook het krantenbericht uit 1893 suggereert). Dat zou dan mogelijk ook de verklaring vormen voor het grote leeftijdsverschil tussen Oey Tjien To en de andere kinderen (als zijn geboortejaar juist is, tenminste).

Er zou echter ook iets anders aan de hand kunnen zijn, en dan doel ik op polygynie. Tot ongeveer 1900 was het volstrekt normaal dat een rijke Chinees meerdere 'wettige echtgenotes' had, een hoofdvrouw en een aantal bijvrouwen, en soms ook nog een serie concubines. En bijgevolg heel veel kinderen. Waarschijnlijk speelt dat ook hier een rol, dus wellicht had Oey Tjien To een andere moeder.

Het speelde in ieder geval een rol in het leven van de dochter van Oeij Tiang Lam (en zus van Oey Tjien To), Oey Yan Hie, die getrouwd was met Khouw Kim Po (1863 – 1908), Kapitein der Chinezen in Batavia. Bij vier vrouwen verwekte hij in totaal veertien kinderen. Khouw Kim Po was de oudere broer van Khouw Kim An (許金安), die van 1910 tot 1945 (de laatste) Majoor der Chinezen in Batavia was.*5 En deze was weer een zoon van de negende concubine van zijn vader Khouw Tjeng Tjoan. De Khouw-clan werd, in de tweede helft van de negentiende eeuw, beschouwd als een van de machtigste en rijkste Cabang Atas-dynastieën op Java en dat kon mede afgeleid worden uit het grote aantal nazaten van stamvader Khouw Tjoen, die omstreeks 1770 de oversteek uit Fukien had gemaakt. Via het huwelijk van zijn zus was May Khoen's overgrootvader Oey Tjien To dus gerelateerd aan deze dynastie, de familie Khouw van Tamboen genaamd, die een aantal grote landerijen rond Batavia bezat (onder andere het particuliere land Molenvliet).


Majoor Khouw Kim An.

Oey Tjin Ho

Hoe de levens zijn verlopen van de eerste vier kinderen van May Khoen's betovergrootvader Oeij Tiang Lam heb ik niet kunnen achterhalen. Ik veronderstel dat ze allemaal in Batavia zijn achtergebleven toen hij in 1893 met z'n gezin naar de residentie Pekalongan vertrok, omdat ze toen ongetwijfeld inmiddels getrouwd waren en kinderen hadden. Van Oey Tjin Ho (1871 - 1946), de jongste van de vier, vond ik nog wel wat sporen.*9 Op 15 maart 1906 reist hij met s.s. Koningin Wilhelmina naar Singapore, samen met twee broers van zijn zwager Kapitein Khouw Kim Po, te weten Khouw Kim Siong en Khouw Kim An, alsmede Tan Tjoen Hong, gewezen Luitenant der Chinezen te Buitenzorg.*5 Op 29 maart 1906 keert het gezelschap met s.s. van Swoll weer terug in Batavia.

Jaren later, op 28 september 1918, is er een vendutie in zijn huis op Molenvliet-Oost te Batavia (in Tanki, nabij de Chinese wijk Glodok). Mogelijk maakt het deel uit van het perceel waar zijn overleden zwager Khouw Kim Po woonde (op Molenvliet). Dat grondstuk, met bebouwing, is een paar maanden eerder, na jarenlang gesoebat, voor 150.000 gulden aan de gemeente Batavia verkocht om infrastructurele redenen. Het ligt dus voor de hand dat Oey Tjien To, die zich op basis van zijn afkomst Tjien To Sia mocht laten noemen, hier gewoond heeft toen hij de Koning Willem III-HBS in Batavia bezocht.


Molenvliet, Batavia jaren twintig.

Gebang Anom en Piet

Op 13 april 1895 meldt dagblad De Locomotief: "Aan den Chinees Oey Ting Lam, erfpachter der percelen Gebang Anom I, II en III, gelegen in het district Keboemen, afdeeling Batam, residentie Pekalongan, is tot wederopzeggens vergunning verleend om voor de rijstcultuur op het perceel Gebang Anom III gebruik te maken van het water uit de langs en over dat perceel stroomende leidingen." In een artikel in diezelfde krant van tien jaar eerder, 26 oktober 1885, dat handelt over de erfpachtpercelen in de residentie Pekalongan, wordt melding gemaakt van het feit dat het land Gebang Anom (Krengseng), waar padi verbouwd wordt, ook reeds in handen is gevallen van Chinezen, die kennelijk de Europese planters in Pekalongan aan het verdringen zijn. Het zou dus kunnen dat Oeij Tiang Lam in 1895 al minstens tien jaar de (erf)pachter is van die percelen en dat Cornelis Pechler, lid van een bekende Indo-Europese familie in de residentie Pekalongan, de onderneming al die tijd voor hem heeft geadministreerd, aangezien Oeij Tiang Lam tot 1893 in Batavia woonde.
*6

Hierna wordt het stil rond Oeij Tiang Lam. Hij overlijdt in de nacht van 24 op 25 mei 1902 te Pekalongan en daarvan doen zijn zonen Oeij Tjin Ho en Oeij Tjin To kond aan de wereld in De Locomotief en het Bataviaasch Nieuwsblad.
*7 Ook in de Haagsche Courant van 3 juli 1902 wordt zijn overlijden gemeld. Over de andere leden van de familie Oey komen we niets te weten in de rouwadvertentie en dat is eigenlijk best jammer. Waar we wel achter komen is dat Oey Tjien To zich in zijn jonge jaren Piet liet noemen, een naam die je totaal niet bij hem had verwacht.


©Huub Drenth



Bataviaasch Nieuwsblad, 29 mei 1902.


*1 https://en.wikipedia.org/wiki/Sia_(title)

*2 Zie voor een levensbeschrijving van Tan Tjoen Tiat: https://en.wikipedia.org/wiki/Tan_Tjoen_Tiat

*3 Monique Erkelens, Leiden 2013, The decline of the Chinese Council of Batavia (pag. 158/159): "In the late nineteenth century the close connection between certain elite families and the position of Chinese officer encountered increasing resistance from within colonial government circles. Although there was still a preference for candidates from respectable and well-off families, the appointment of candidates who were closely related to officers still in office was regarded as questionable. In 1872 the governor-general raised his objection to the residents nomination of Oeij Tiang Lam to the post of lieutenant, as he was the son-in-law of Major Tan Tjoen Tiat. The governor-general argued that eene familie regering onder alle hemelstreken de slechtste is (in every country, a family government is the worst possible scenario) and he accused the resident of giving in to the majors persistent pleas to appoint his son-in-law. It appears that the Chinese major had repeatedly pleaded with the resident that if none of his family members were appointed he would be laughed at and unable to exercise influence in his community. This kind of nepotism was a common feature in the appointment of Chinese officers and it was a way to consolidate and maintain power within family circles and it was exactly this practice that the colonial government now strongly disapproved. The nomination was cancelled. In 1878 Oeij Tiang Lam was nominated for the post of lieutenant once again, only to be met with objections from the advisor for Chinese affairs, who claimed that the Chinese Council in its present composition already seemed to be an association of family and friends. At his urging, Oeij Tiang Lam was rejected again."

NB  De titel/functie van Majoor was in 1837 speciaal in het leven geroepen voor de drie Kong Koangs op Java (respectievelijk gevestigd te Batavia, Soerabaja en Semarang), later kon hij ook uit eerbetoon toegekend worden (aan iemand die reeds de rang van Kapitein had).

*4 Van de aanwezigheid van Oeij Tiang Lam in Batavia rond die tijd vinden we bewijzen in de berichtgevingen van de Java-Bode. Op 3 juni 1870 meldt de krant dat hij, vanuit Batavia, voor f. 20.000 aan specie naar Singapore uitgevoerd heeft. Op 4 oktober 1871 verzendt hij een zeer grote lading goederen naar Pekalongan. 

*5 Zie voor een levensbeschrijving van Khouw Kim An: https://en.wikipedia.org/wiki/Khouw_Kim_An

*6 Erfpacht voor land toebehorend aan het gouvernement gold voor een periode van 75 jaar, voor gewone pacht was dat 20 jaar.

*7 Dit impliceert dat iemand anders, onder zijn naam, op 16 juli 1902 in Batavia aan boord ging van s.s. Van Diemen, mogelijk zijn zoon Oeij Tjin Ho.


Ingang wooncomplex Kapitein Khouw Yauw Kie, Molenvliet ± 1872.


*8 Voor een beter begrip van de functie van de Kong Koan binnen de Chinese gemeenschap van Batavia, en van de werkzaamheden van haar officieren, juist in dat tijdsgewricht, verwijs ik graag naar de dissertatie van Cheng Menghong, Leiden 2009: De Chinese gemeenschap van Batavia, 1843-1865 : een onderzoek naar het Kong Koan-archief (https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/14501). En eveneens naar de dissertatie van Monique Erkelens, Leiden 2013: The decline of the Chinese Council of Batavia: the loss of prestige and authority of the traditional elite amongst the Chinese community from the end of the nineteenth century until 1942 (https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/21954).

*9 (13/03/2023) Later ontdekte ik nog dat Oeij Tjin Ho getrouwd was met Gouw Tjay Kin. Zij kregen in 1904 een zoon die Oey Jauw Tjong heette. Deze Oey Jauw Tjong trouwde vlak na de oorlog met Jeannette Elisabeth Hoogendoorn, afkomstig uit een Indo-Europese familie (en weduwe van Pieter Brandenburg, die in september 1944 als krijgsgevangene was omgekomen bij de scheepsramp van de Junyo Maru). Hun zoon Oen Swan (Jim) Oey stichtte een gezin in Nederland, samen met de uit Den Haag afkomstige Lucie (Loes) de Zwart. Zonder het te weten had May Khoen dus verre verwanten in Nederland die, net zoals haar moeder Betty, de achternaam Oey droegen. 

Dit was deel 7 van May Khoen's voorouders.
Zie voor deel 6: https://maykhoentan.blogspot.com/2020/05/may-khoens-voorouders-deel-6.html

Zie voor deel 8: https://maykhoentan.blogspot.com/2020/08/may-khoens-voorouders-deel-8.html