dinsdag 4 augustus 2020

May Khoen's voorouders ~ deel 8



Oey Tjien To en familie, 1925.

Eerst een korte evaluatie

Toen ik met dit project begon ging ik ervan uit dat ik er ongeveer een jaar mee bezig zou zijn. Ik verwachtte namelijk niet dat ik heel veel historische gegevens over May Khoen's voorouders zou vinden. Intussen heb ik zoveel materiaal ontdekt dat een groot aantal ideeën die ik a priori had, en die je soms ook vooroordelen zou kunnen noemen, in de prullenbak zijn beland. Een van die ideeën was dat May Khoen's voorouders, net zoals andere koloniale bevolkingsgroepen, waarschijnlijk vooral slachtoffers waren geweest van het strenge raciale en economische beleid dat door de kolonisator - eerst de VOC en daarna de Nederlandse Staat - aan de bevolking werd opgelegd. Inmiddels ben ik tot de conclusie gekomen dat daar allesbehalve sprake van is geweest en dat de leden van May Khoen's voorgeslacht, in zo'n beetje alle afstammingslijnen, zich altijd meer aan de kant van de machthebbers en geprivilegieerden, dan aan de kant van degenen die onderdrukt en uitgebuit werden, hebben bevonden. En aan die gedachte moest ik best wel even wennen, eerlijk gezegd.

Na rijp beraad heb ik besloten om daar niet dieper op in te gaan. Nog niet in dit stadium althans. Er zijn de afgelopen decennia bibliotheken volgeschreven over ons koloniale verleden en ik adviseer dan ook iedereen - mocht hij/zij geïnteresseerd zijn in de rol van de Chinese handelselite gedurende die periode van de Nederlands-Indische geschiedenis - om hiernaar zelf enig onderzoek te verrichten.*4


En verder nog...

Een tijdje geleden zag ik een aflevering van de serie Verborgen verleden die over de zangeres Wende Snijders ging (zie mijn post van 1 januari jl.). In de zoektocht naar haar voorouders kwam ze onder andere terecht bij Boudewijn I, de eerste graaf van Vlaanderen, die leefde van 840 tot 879 n.Chr. En via diens vrouw Judith uiteindelijk zelfs bij de Merovingische koningen, en dan zijn we inmiddels aanbeland in de vroege Middeleeuwen. "Wat zou mijn vader dit leuk hebben gevonden," zei ze een paar keer en ik begreep precies wat ze bedoelde. Want het is natuurlijk ontzettend jammer dat ik May Khoen geen deelgenoot kan maken van mijn bevindingen. Ik weet zeker dat ze al deze informatie prachtig had gevonden, helemaal als ze vernomen had dat ze van een soort Chinees-Indische adel afstamde. Van jongs af aan was ze immers al gefascineerd geweest door sprookjes waarin 'eenvoudige meisjes' eigenlijk prinsessen bleken te zijn. De ontdekking dat Oei Hui-lan, de beroemde dochter van Oei Tiong Ham, een (hele) verre nicht van haar was zou haar fantasie dan ook ongetwijfeld hevig geprikkeld hebben.

Helaas heeft het niet zo mogen zijn. May Khoen is er weliswaar niet meer maar het lijkt mij evident dat al deze informatie ook postuum nog aan haar identiteit toegevoegd kan worden. Want hoe dan ook: het hoort bij haar. Dus ga ik gewoon verder met het weergeven van wat ik zoal te weten gekomen ben over haar 'verborgen verleden', ook al ben ik een buitenstaander. Qua bloedverwantschap, bedoel ik dan vanzelfsprekend.
Huub Drenth

***



Krengseng

We zijn inmiddels aangekomen bij de jaren twintig van de vorige eeuw. May Khoen's grootvader Willy Oey trouwt met haar oma Nel Ko Kiong Nio en de toekomst ziet er stralend uit. Willy is de zoon van Oey Tjien To en de beoogde opvolger van zijn vader, want afgezien van zijn zus Corry zijn er verder geen kinderen geboren in het huwelijk van Oey Tjien To en Liem Ko Nio. Oey Tjien To is rijk, dus financiële zorgen zullen ze niet kennen. 'Landheer van Krengseng' schrijft Willy alvast op de achterkant van een foto waarop hijzelf, in een zeer ijdele pose, staat afgebeeld. Maar zover zal het niet komen want in december 1928 pleegt hij zelfmoord (zie mijn post van 16 september 2019, HD).

Op dit YouTube-filmpje van eigen hand (mijn allereerste, by the way) is te zien hoe Krengseng er tegenwoordig uitziet. Waarschijnlijk is er de afgelopen honderd jaar in het landschap maar weinig veranderd: sawahs, sawahs en nog eens sawahs. De sneltrein naar Semarang rijdt de streek binnen, komende van Cirebon. De muziek eronder is 'Sunda pop', een genre dat Khoen en ik in 1995 ontdekten toen we in West-Java waren.*1

 


Als ik het over Krengseng heb bedoel ik in feite de erfpachtlanden Gebang Anom I, II en III in de residentie Pekalongan, afdeling Batang. Dezelfde landen als die waaraan ik refereer in mijn post van 13 juni jl. over het leven van Oeij Tiang Lam. De onderneming die deze landen expoiteert, de N.V. Cultuur- en Handelmaatschappij Kim Siang, evenals de fabriek die de rijst verwerkt, de Maatschappij Stoomrijstpellerij Krengseng, zijn in het bezit van Oey Tjien To maar dat geldt dus niet voor de bewerkte grond (die meer dan 1100 ha. beslaat). Zoals ik eerder al meldde publiceerde Oey Tjien To in 1910 een artikel in het Tijdschrift voor het Binnenlands Bestuur dat als titel Nota over eenige bijzonderheden van den rijstbouw had. De aanhef van dat artikel luidt:

"Op vereerend verzoek van den heer G. L. Gonggrijp, Resident van Rembang, geeft ondergeteekende Oey Tjien To, erfpachter van het land Krengseng, omvattende de rijstlanden Gebang Anom I, II en III, in het ondervolgende een kort overzicht der door hem betreffende den rijstbouw opgedane ondervindingen. In 1901 op bovengenoemde rijstlanden geplaatst, zonder tevoren eenige kennis te hebben opgedaan van den padiaanplant, was ondergeteekende al dadelijk aangewezen op de daar door den Inlander steeds gevolgde werkwijze."

In het artikel wordt duidelijk dat Oey Tjien To zich sinds 1901 (hij was toen nota bene pas 16) ontwikkeld heeft tot een expert op het gebied van rijstveredeling. Hij was iemand die het wetenschappelijk experiment niet schuwde en die, door de landbouwkennis van de Javaan te combineren met een aantal nieuwe inzichten, de rijstproductie op zijn landen wist te verhogen met meer dan vijftig procent. Dat deed hij onder meer door het verbeteren van de irrigatie, het planten van padi uit hoger gelegen gebieden, een gerichtere selectie van zaaigoed en een intelligente aanpak van onkruid wieden. Iedereen werd daar beter van, niet alleen hijzelf maar, naar eigen zeggen, ook de inlandse families die voor hem werkten.


Oey Tjien To (r) in zijn nieuwe rijstpellerij, 1938.


Het lijkt erop dat Oey Tjien To in zijn latere leven teruggrijpt op juist die periode. Nadat zijn zoon in 1928 zelfmoord heeft gepleegd begint Krengseng opnieuw een centrale positie in zijn leven in te nemen. Hij bezit veel land en onroerend goed, en zelfs een bouwbedrijf, maar kennelijk gaat z'n hart nog steeds uit naar de rijstproductie. Hij laat de wegen op Krengseng verbreden en verharden zodat het gebied ook voor auto's toegankelijk wordt en waardoor hijzelf, bijgevolg, de sawahs voortaan niet meer te paard hoeft te inspecteren. Daarnaast richt hij z'n aandacht op het verspreiden van zijn kennis aangaande de paditeelt en het innoveren van zijn (inmiddels) twee rijstpellerijen. Zowel in kranten als vakbladen wordt er aan zijn technische verbeteringen aandacht besteed en wordt hij geroemd om de kwaliteit van de rijst die hij op de markt brengt.*2


De Indische Courant, 6 mei 1938.

Envoy

Nog een andere belangrijke verandering doet zich voor in zijn leven: hij sluit zich in de jaren dertig aan bij het Leger des Heils. Hij wordt 'Envoy', dat wil zeggen 'onbezoldigd officier' in die organisatie, en maakt van zijn voormalige woonhuis in Krengseng een centrale ontmoetingsplaats. Er vinden zelfs landdagen plaats voor heel Midden-Java. Hij is regelmatig voorganger bij diensten en houdt preken. Ook de aanschaf van de blaasinstrumenten voor de muziekkapel wordt door hem bekostigd. In januari 1937 ontvangt hij de dochter van oprichter William Booth, generaal Evangeline Booth, in zijn huis aan de Gadjamoengkoer-weg (nu Jl. Gajah Mungkur) in Nieuw Tjandi te Semarang, een belangrijk gebeuren waar ook de resident van Semarang acte de présence geeft (en waar ongetwijfeld ook May Khoen's moeder bij aanwezig was). Op de, door enkele duizenden mensen bezochte, landdag in Krengseng is 'opperbevelhebber' Booth een paar dagen later eveneens aanwezig en bedankt ze hem in haar toespraak uitvoerig voor de hartelijke ontvangst die hij haar bereid heeft.


Oey Tjien To op latere leeftijd.

De jaren veertig

Hoe Oey Tjien To de oorlog is doorgekomen is mij niet bekend. Het zou kunnen dat hij door de Japanse bezetter, vanwege zijn Westerse sympathieën en invloedrijke positie, als een gevaar werd beschouwd en daarom geïnterneerd is geweest. Maar waarschijnlijk zou die informatie dan op de een of andere manier ook Nederland wel bereikt hebben. Daar komt nog bij dat hij een producent van rijst was, een belangrijk bestanddeel in de voeding van de Japanse troepen. Op 16 december 1947 wordt in dagblad De Locomotief zijn overlijden gemeld, hij is dan 62 jaar.*3 Net zoals veel van zijn mannelijke voorouders had hij de rang van officier bereikt, in zijn geval bij het Leger des Heils, maar in de rouwadvertentie wordt daar niets over gezegd. Afgaand op zijn zeer drastische 'bekering' (de andere familieleden waren rooms-katholiek of gingen naar de Chinese tempel) lijkt vooral het inlossen van schuld - verhuld door veel klaroengeschal - het hoofdthema van de laatste episode van zijn leven te zijn geweest. Al valt het natuurlijk ook niet uit te sluiten dat het hem er vooral om ging om, als relatieve buitenstaander, een prominente positie in een internationale religieuze organistie te bekleden.



 ©Huub Drenth


*1 Ani & Silva - Jalan ka Jampang

*2 In 1943 verschijnt in de Official Gazette of the United States Patent Office, Volume 546, het volgende bericht: A.P.C. 306.443. Cooking-utensil. Tjien To Oey-Semarang. Java, Netherlands Indies. Published April 27, 1943. Waarschijnlijk betreft het hier een apparaat dat hij ontwikkeld heeft toen hij zijn tweede stoomrijstpellerij in bedrijf nam. In augustus 1940 had hij in Italië ook al octrooi gekregen op deze uitvinding.
*3 NB In het webinar dat op 29 mei 2021 door de stichting Chinese Indonesian Heritage Center werd georganiseerd (onder de titel CHINEZEN TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG IN INDONESIË EN IN NEDERLAND) wist prof. Henk Schulte Nordholt te melden dat de Chinezen op Java (en ook elders in de archipel) na de oorlog te maken kregen met veel agressie en dat dit met name voor de eigenaren van 'rijstmolens' (rijstpellerijen) gold. Dit omdat zij gedurende de bezetting door de Japanners verantwoordelijk waren gemaakt voor de inname van 70 procent van de rijstoogsten ten bate van het Japanse leger. Alleen al op Java stierven hierdoor zo'n  2,5 miljoen mensen de hongerdood. Ongeveer 10.000 Chinezen werden na de oorlog door wraakbeluste Indonesiërs om het leven gebracht. Aangezien Oey Tjien To de eigenaar van minstens twee rijstpellerijen was is het heel wel mogelijk dat ook hij tot de dodelijke slachtoffers van dit geweld behoorde (zijn rijstpellerijen bevonden zich in door rebellen gecontroleerd gebied) en dat er daarna, om redenen van schaamte, door de familie over werd gezwegen. Onderzoek ter plaatse zou hierover eventueel meer duidelijkheid kunnen verschaffen. HD

*4 In oktober 2022 verscheen, van de hand van Dr. Patricia Tjiook-Liem, de monografie Chinezen uit Indonesië, De geschiedenis van een minderheid (Walburg Pers, Zutphen). Ik kan dit standaardwerk over de geschiedenis van de peranakan-gemeenschap in Nederlands-Indië en Indonesië (Java met name) van harte aanbevelen aan eenieder die meer dan oppervlakkig geïnteresseerd is in dit onderwerp .   

Dit was deel 8 van May Khoen's voorouders.
Zie voor deel 7: https://maykhoentan.blogspot.com/2020/06/may-khoens-voorouders-deel-7_13.html

Zie voor deel 9: https://maykhoentan.blogspot.com/2020/08/may-khoens-voorouders-deel-9.html