Pompeï
In mijn rol als onderzoeker naar May Khoen's familieverleden voel ik me vaak meer een archeoloog dan een historicus. Ik leg de spaarzame resten van, doorgaans moeilijk te interpreteren, sociale structuren bloot, daar komt het op neer. Op het leven dat zich ooit binnen die structuren heeft afgespeeld heb ik geen zicht, en die illusie koester ik ook niet. Daarvoor is alles te 'anders' en te onvolledig. Te ver weg bovendien, zowel in afstand als in tijd. Het is een soort Pompeï waar ik naar zit te kijken: een wereld zonder de alledaagse geluiden en geuren van weleer; de laatste overblijfselen van een tijdperk waar vrijwel geen persoonlijke getuigenissen van bekend zijn, een kerkhof louter bestaand uit namen en wat foto's. De cultuur die al die mensen ooit met elkaar verbond is inmiddels volledig verloren gegaan, hetgeen het duiden van het geringe feitenmateriaal waarover ik beschik ook nog eens veel ingewikkelder maakt. Toch doe ik geregeld bijzondere ontdekkingen. Mijn aanvankelijke beeld heb ik daardoor al menig keer grondig bij moeten stellen want voortdurend blijkt het heel anders te zijn (geweest) dan ik dacht. HD
Djatipiring
The Kwee Family of Ciledug, het boek waarvan hierboven een afbeelding te zien is, verscheen in december 2018.*1 Het is een echte eye opener wat betreft de leefstijl van een upper class peranakan-Chinese (extended) familie in de eerste helft van de twintigste eeuw, met de focus op de levens van drie broers en hun zus. Het werd geschreven door Peter Post, als senior-onderzoeker verbonden aan het NIOD, in samenwerking met May Ling Thio, geassocieerd onderzoeker bij het NIOD. De inhoud van het boek is gebaseerd op de gigantische foto- en filmcollectie van de familie Kwee, tot begin jaren dertig eigenaar van de suikerfabriek Djatipiring in Ciledug, een dorp ongeveer 25 kilometer ten zuidoosten van Cirebon. Meerdere generaties Kwee woonden in villa's op het terrein van de onderneming, die tot 1924 werd geleid door Kwee Keng Liem en daarna door drie van zijn zonen. Alleen al op het wooncomplex liep vijftig man/vrouw personeel rond maar behalve puissant rijk was de familie ook zeer vooruitstrevend. De opvoeding van de kinderen was op moderne leest geschoeid en vrouwen genoten een grote mate van vrijheid. Ze hielden zich bezig met (westerse) mode maar waren ook actief op het vlak van vrouwenemancipatie.
Tegelijkertijd was de familie, via allerlei huwelijkslijnen, verbonden met het hele Javaanse Cabang Atas-netwerk en onderhielden ze nauwe betrekkingen met verscheidene Javaanse adellijke geslachten. In augustus 1929 bracht koning Prajadhipok (Rama VII) van Siam, het huidige Thailand, samen met zijn vrouw Rambhai Barni, een bezoek aan de onderneming Djatipiring, een niet onbelangrijk memorabel feit. De villa in Lingaddjati, waar in november 1946 over een akkoord werd onderhandeld tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en van de (nog niet erkende) Republik Indonesia, was eigendom van de familie, dus ook bij die historische gebeurtenis waren ze prominent aanwezig.*2 Het toeval wil dat Kwee Zwan Ho, de jongste van de drie broers die de onderneming in de jaren twintig runden, de vader was van Kwee Kiem Toen (1929 - 2014), Kwee Lee Sioe Nio (1926) en Kwee Lee Giok Nio (1930 - 1990), en dat die laatste twee in hun volwassen leven respectievelijk May Khoen's tante Irene en tante Giok zouden worden.
De koning en koningin van Siam bezoeken Djatipiring.SemarangIn mijn post van 7 september jl. behandelde ik de Tan-lijn in May Khoen's voorouderlijke geschiedenis.*3 Die lijn bleek uitzonderlijk kort te zijn, verder dan overgrootvader Tan Tjiauw Bo ging het niet. Van hem waren bovendien alleen zijn naam, geboortejaar en sterfdatum bekend; in combinatie met zijn foto vormde dat de hele biografie. Voor May Khoen's grootvader Tan Hway An gold min of meer hetzelfde, al kregen we bij hem wel iets meer inzicht in de wijze waarop hij in z'n levensonderhoud had voorzien. Door het pad van de moderne techniek in te slaan had hij aansluiting gevonden bij tal van nieuwe maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Overgrootvader Oei Djie Sien, de vader van haar grootmoeder Oei Mien Nio, was weliswaar in het eerste kwart van de twintigste eeuw een invloedrijk persoon in de Semarangse peranakan-gemeenschap geweest maar ook van zijn voorouders ontbrak verder elk spoor.
May Khoen's vader had nooit iets verteld over zijn mannelijke voorouders en ik begon te begrijpen waarom dat het geval was geweest: er viel simpelweg niet veel te vertellen (waarbij aangetekend dient te worden dat hij ook over zijn vrouwelijke voorouders nooit mededelingen had gedaan). Haar moeder was al op relatief jonge leeftijd overleden, van haar had ze evenmin ooit iets over de familiehistorie gehoord. May Khoen's oma liet zich sowieso nooit ergens over uit tegen haar kleinkinderen en had met die houding de toegang tot zowel de Oey- als de Ko-afstammingslijnen altijd adequaat weten te blokkeren. Het verleden was bovendien ook in fysieke zin een volstrekt ontoegankelijk gebied geweest, omdat al die voorouders in Nederlands-Indië hadden geleefd, terwijl May Khoen in Nederland en op Aruba was opgegroeid. Voeg daar het vertrek, eind jaren zeventig, van haar vader Tan Swie Tong naar Amerika nog aan toe en het (nogal lege) plaatje is min of meer compleet.
Oprijlaan van Kwee Zwan Lwan's villa in Lingaddjati, 1928.Opwaartse sociale mobiliteit
Toch valt er wel het een en ander te destilleren uit de gegevens die beschikbaar zijn. Wat bijvoorbeeld opvalt is dat alle mannen in de Tan-lijn zijn getrouwd met vrouwen uit 'voornamere' families. Waarmee ik bedoel dat al die vrouwen over veel langere afstammingslijnen beschikten, een indicatie dat ze stuk voor stuk deel uitmaakten van families die tot de peranakan-elite behoorden. Het komt erop neer dat Tan Tjiauw Bo, Oei Djie Sien en Tan Hway An allemaal zijn 'ingetrouwd' in oude gerespecteerde lineages, door uithuwelijking vanzelfsprekend.
En het gaat nog verder: ook voor May Khoen's vader en twee van zijn broers blijkt die regel op te gaan, maar dan wel met het verschil dat er in hun geval geen sprake van uithuwelijking is geweest (instemming van de ouders was vanzelfsprekend wel noodzakelijk). Om precies te zijn: May Khoen's vader Tan Swie Tong trouwde met Betty Oey Kiem Liang, een nazaat van Oeij Ing Soan, Kapitein der Chinezen in Pekalongan (en eveneens een nazaat van Tan Tjoen Tiat, Majoor der Chinezen in Batavia, zie mijn post van 13 juni jl.), en zijn broers Tan Soei Tjing en Tan Swie Siang trouwden beiden met vrouwen (zussen) die behoorden tot de, zeer hoog in de Cabang Atas-rangorde genoteerde, Kwee familie van Ciledug. Aangezien binnen de peranakan-elite het principe gold dat 'geld altijd trouwde met geld' - waarbij materiële rijkdom ook symbool stond voor macht, prestige en status - vormt dit een indicatie voor de sociale laag waartoe de nakomelingen van Tan Tjiauw Bo en Tan Hway An waren gaan behoren, maar waaruit tevens de conclusie kan worden getrokken dat het oude 'huwelijks-mechanisme', dat eeuwenlang de sociale stratificatie gereguleerd had binnen de Chinese peranakan-gemeenschap op Java, na de Tweede Wereldoorlog sterk aan betekenis had ingeboet. Je zou daarom net zo goed kunnen stellen dat de Kwee's kennelijk op het niveau van de Tannen waren terechtgekomen. Met andere woorden: er waren duidelijk nieuwe tijden aangebroken.*4
Bandung
De verbindende factor tussen de twee, totaal van elkaar verschillende, werelden van de families Tan en Kwee heet 'Bandung' (ook wel 'het Parijs van Java' genoemd). In 1931 verkochten de gebroeders Kwee hun suikerfabriek, daartoe min of meer gedwongen door de wereldwijde economische crisis. Kwee Zwan Ho, de vader van May Khoen's tante Irene en tante Giok, verhuisde daarna met vrouw en kinderen naar een villa in Lingaddjati, gelegen op de koele helling van een vulkaan ten zuiden van Cirebon, een locatie waar z'n oudste broer Zwan Lwan zich al eerder gevestigd had. Zwan Liang, de andere broer, betrok een riante behuizing in Bandung en ging met zijn vrouw Roos (Liem Hwat Nio, afgebeeld op de cover van het boek) deel uitmaken van de elite aldaar. Toen Irene in 1938 de leeftijd had bereikt om naar de HBS te gaan besloot Kwee Zwan Ho om met zijn gezin eveneens naar Bandung te verhuizen. In 1942 bezetten de Japanners de stad maar het lukt de Kwee's om de oorlogsperiode zonder kleerscheuren door te komen, evenals de chaotische jaren die erop volgen.
In Bandung staat ook de Technische Hogeschool waar Irene en haar broer Kwee Kiem Toen (en ook hun neef Kwee Kiem Han) zich in 1947 laten inschrijven. Evenals Tan Soei Tjing, May Khoen's oom (die dan nog Tan Swie Tjing heet). Waarschijnlijk hebben Irene en Soei Tjing elkaar daar voor het eerst ontmoet. Een paar jaar later vertrekt Kwee Kiem Toen naar Nederland om in Delft werktuigbouwkunde te gaan studeren.*5 In 1951 doet Tan Soei Tjing dat eveneens, hij is dan reeds getrouwd met Irene en ook zij reist mee. Omstreeks diezelfde tijd is Soei Tjings broer, Tan Swie Siang, in Bandung eerstejaars student elektrotechniek en komt dan, welhaast onvermijdelijk, Irene's zus Giok tegen, waarmee hij zich in december 1953 verlooft. Ook deze ontmoeting van een Tan en een Kwee resulteert dus in een huwelijk.
De voltallige Kwee-familie van Ciledug in 1935, met Irene (18) en Giok (20).Nieuwe inzichten
Op de volledige inhoud van het zeer gedetailleerde boek over de familie Kwee van Ciledug kan ik in dit verband niet al te diep ingaan, aangezien de Kwee's geen deel uitmaken van de voorouderlijke lijnen van May Khoen, ook al is er op het niveau van neven en nichten natuurlijk sprake van bloedverwantschap. Anderzijds is het wel zo dat het boek nieuw licht werpt op de verhoudingen tussen de leden van de Tan-familie, een nogal losse constellatie van personen, uiteindelijk woonachtig in Nederland (4, waarvan 1 later naar USA), Duitsland (3), Indonesië (1) en Australië (1), waarbinnen oom Soei Tjing min of meer de leidersrol vervulde. Hetgeen, naar nu blijkt, niet alleen te maken had met het feit dat hij de oudste was.
Afgezien van dit inzicht deed ik echter nog meer ontdekkingen door het lezen van het boek. Als gevolg van de toenemende politieke en economische repressie verlieten in de jaren vijftig en zestig steeds meer etnische Chinezen Indonesië. Dat gold niet alleen voor de Tannen maar ook voor de Kwee's. Eind jaren zestig woonden Kwee Zwan Ho en zijn vrouw Tan Ing Nio, alsmede hun drie kinderen (waaronder Irene en Giok) en negen kleinkinderen, inmiddels allemaal in Nederland. Evenals Zwan Ho's zus Der Tjie, haar man Han Tiauw Bing, en schoonzus Roos, sinds 1959 weduwe van broer Zwan Liang.*6 En ook zo'n beetje al die hun nazaten (oudste broer Zwan Lwan was overleden in 1947, zijn weduwe en dochter bleven in Indonesië). Bijna de gehele extended family Kwee van Ciledug was dus naar Nederland geëmigreerd. Toen ik dat ontdekte liepen de rillingen over mijn rug. Het impliceerde namelijk dat May Khoen's neefjes en nichtjes in Nederland een hele 'normale' jeugd hadden gehad, ingebed in een netwerk van grootouders, ooms, tantes, neven, nichten en andere bloedverwanten. Hun identiteit had dus altijd deel uitgemaakt van 'een groter familie-geheel'. En juist dat gevoel had May Khoen tijdens haar jeugd, in allerlei opzichten, moeten missen.
©Huub Drenth
*1 Peter Post and May Ling Thio, The Kwee Family of Ciledug - Family, Status, and Modernity in Colonial Java. Volendam 2018.Zie voor een samenvatting van het boek: https://brill.com/view/journals/bki/175/4/article-p592_14.xml?language=enOp 11 december 2018 vond, onder grote belangstelling, de presentatie van het boek plaats in academisch-cultureel podium Spui 25, te Amsterdam. Ook May Khoen's tante Irene, toen inmiddels 92, was hierbij aanwezig. De presentatie ging gepaard met een klein symposium, integraal te zien op: https://www.facebook.com/watch/live/?v=299972780636269&ref=watch_permalink*2 De Nederlandse delegatie, bestaande uit Schermerhorn, Van Poll en De Boer, werd ondergebracht in een van de villa's die oudste broer Kwee Zwan Lwan in Lingaddjati bezat. Het verblijf lag ongeveer honderd meter verwijderd van zijn woonhuis waar, in een naastgelegen villa, de Indonesische onderhandelaar Sjahrir en zijn mensen logeerden. In de villa die de Nederlanders hadden betrokken vonden de politieke besprekingen plaats, onder leiding van Lord Killearn. In de residentie van Kwee Zwan Lwan gebruikten allen, inclusief de aanwezige Britten (die in een nabijgelegen hotel verbleven), gezamenlijk de maaltijden. Lt. Gouverneur-Generaal Van Mook, die ook bij de besprekingen aanwezig was, bracht de nachten elders door omdat Lingaddjati in door 'rebellen' gecontroleerd gebied lag. Zie ook: https://www.anderetijden.nl/programma/1/Andere-Tijden/aflevering/373/Linggadjati*3 Zie: https://maykhoentan.blogspot.com/2020/09/may-khoens-voorouders-deel-10.html
*4 Op pagina 223/24 geeft Post een verklaring voor deze opvallende verschuiving die, volgens hem, in gang treedt als in de jaren dertig, door de wereldwijde economische crisis, veel Javaanse, peranakan-Chinese, upper class families te maken krijgen met gigantische financiële verliezen (en soms zelfs bankroet gaan): "This also influenced their marriage alliances. Strategic alliances based on assets were replaced by family alliances based on a Western (Dutch) education and a mutual Western orientation. Prospective partners should preferably belong to families with equal status, and a similar lifestyle and world-view. Belonging to a traditional Chinese officer's family provided the necessary status, particularly if the family could boast a close connection with the Javanese aristocracy and the Dutch ruling elite."
Met deze laatste 'status'-kwalificaties refereert Post aan de situatie die bestond in het decennium voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en dus niet aan de totaal veranderde sociale en politieke verhoudingen na de capitulatie van Japan. Persoonlijk denk ik dat die kentering al rond 1900 had ingezet, hetgeen met name te maken had met de afschaffing van het pachtstelsel en de daarmee verbonden neergang van het systeem van Chinese officieren. Ook ging in 1901 de 'Ethische politiek' van start - die tot doel had belangrijke maatschappelijke veranderingen in de kolonie te bewerkstelligen - welke vooral op het gebied van onderwijs voor niet-Europeanen grote gevolgen zou hebben. Hierover meer in deel 13 van mijn serie over May Khoen's voorouders. HD*5 Vanwege de grote toeloop van (meestal Chinese) studenten uit Indonesië in Delft na de oorlog moesten deze, om toegelaten te worden, in het bezit zijn van een getuigschrift van academische bekwaamheid van de TH Bandung (mogelijk de propedeuse, HD). Dit gold eveneens voor bèta-studies aan sommige andere universiteiten. Ook May Khoen's vader, Tan Swie Tong, studeerde in de tweede helft van de jaren veertig in Bandung, maar over de details daarvan is weinig bekend. Wel zijn er een paar foto's uit die tijd.
*6 Een interview met Kwee Kiem Han, de zoon van Kwee Zwan Liang die de foto's en films in bewaring had, is te lezen in het maandelijkse digitale orgaan van de Haagse Bloemenwijk Wijkwijs (van januari 2019, pagina 8).
Zie ook mijn serie artikelen over May Khoen's voorouders, te beginnen bij: https://maykhoentan.blogspot.com/2019/07/de-voorouders-1.html
Eveneens interessant: https://maykhoentan.blogspot.com/2019/08/de-voorouders-deel-2_5.html