zondag 8 september 2019

De grilligheid van het lot




Winsum

De eerste voorzaat van mijn familie, in rechtstreekse mannelijke lijn, die tot op heden in archiefstukken te traceren valt heet Eijbe Pauwels. Hij is rond 1680 geboren (mogelijk in het Drentse esdorp Gees), was inwoner van Gasselternijveen en trouwde met Geertruit Claessens, die omstreeks 1684 geboren is. De huwelijksplechtigheid vond op zondag 24 juni 1703 plaats in het Groningse plaatsje Winsum. Uit andere bewaarde documenten blijkt dat ook Geertruit afkomstig was uit Gasselternijveen en dat zij de dochter was van Claes Sagehoren, van beroep snabbeschipper. Eijbe Pauwels en Geertruit Claessens kregen zeven kinderen waarvan er (waarschijnlijk) slechts twee volwassen werden. Een van die twee was mijn voorvader Hindrik Eijbes die op 24 augustus 1704 in Gasselternijveen werd gedoopt en in diezelfde plaats overleed op 23 juli 1782. Ook hij was snabbeschipper (en daarnaast tevens keuter) van beroep.




 

Dit is een model van een zogeheten 'snabbe' - te zien in het Scheepvaart Museum in Groningen - het type turfschip dat tot het midden van de achtiende eeuw veel in de Groninger veenkoloniën voorkwam. Het was een platbodem met geringe diepgang en de lengte was ongeveer 10 meter. Het scheepje was ontworpen om op het ondiepe riviertje de Hunze te kunnen varen. De snabbe moest vanaf de wal voortgetrokken worden, door mensen of door een paard; het zeil diende slechts ter ondersteuning, en dat natuurlijk enkel indien er sprake van rugwind was. Iets grotere uitvoeringen, tot zo'n 20 meter, werden ook voor de kustvaart gebruikt, deze waren uitgerust met meer zeilen en tuigage. De naam ontleende het vaartuig aan de spitse voorsteven, ook wel 'sneb' (snavel) genaamd.

Boeren en zeevaarders

Gasselternijveen is ontstaan in de late middeleeuwen, toen een paar boerenzonen uit het naburige esdorp Gasselte zich op een zandrug langs de Hunze vestigden. In het gebied, dat grotendeels bedekt werd door een metersdikke laag hoogveen, werd in die tijd voornamelijk vee geweid. Van turfwinning voor lokaal en regionaal gebruik was altijd al sprake geweest maar vanaf het begin van de zeventiende eeuw ontwikkelde het gehucht zich in snel tempo tot een dorp van behoorlijke omvang. In die tijd werd namelijk, vanaf deze locatie, begonnen met de grootschalige afgraving van het Bourtanger Veen, teneinde niet alleen Groningen maar ook andere gewesten in de Republiek van brandstof te voorzien, want de 'natte' vervening in Holland en Utrecht liep op z'n eind en uitgestrekte bossen waren er in het Nederland van de Gouden Eeuw vrijwel niet meer.*1

De scheepvaart beperkte zich bijgevolg niet alleen tot de binnenvaart, ook de kustvaart was van belang voor de veenkoloniale schippers. Het vervoer van de turf gebeurde aanvankelijk nog met snabbes maar vanaf midden achttiende eeuw werd hiervoor overwegend gebruik gemaakt van tjalken. Dat dit, behalve lucratief, ook gevaarlijk kon zijn bewijst wel het feit dat mijn betbetovergroot-vader Hendrik Jacobs Drenthe, kleinzoon van bovengenoemde Hindrik Eijbes, op zaterdag 20 augustus 1814 schipbreuk leed op de Waddenzee, ter hoogte van Zurich, net onder Harlingen.*2 Hij verdronk daarbij, waarna zijn vrouw Paludana Halensis Everts (Daantje), wonend in Hijkersmilde en moeder van drie jonge kinderen, al spoedig aan de bedeling overgeleverd raakte.




Met de dood van Hendrik Jacobs Drenthe kwam er een abrupt einde aan het lange schippersverleden van onze tak van de familie en ook aan de rol die ze gedurende een paar eeuwen hadden gespeeld in de ontwikkeling van de veenkoloniën in Groningen en Drenthe. Maar ik denk, eerlijk gezegd, dat men daar al snel geen weet meer van had, aangezien de strijd om het dagelijks bestaan nu eenmaal weinig tijd en ruimte overliet voor dit soort overpeinzingen.

Het rampjaar 1931

Waar in mijn jeugd nog wel vaak over gepraat werd in mijn vaders familie was het faillissement van de Kamper Bank in september 1931. Directeur J. van der Woude had nogal ruig met het geld van de bank op de Amsterdamse effectenbeurs gespeculeerd en ook bleek hij gokschulden te hebben. Hij werd gearresteerd en verdween voor drie jaar achter de tralies. Onder de gedupeerden bevond zich onder anderen mijn grootvader Berend Drenth die al zijn spaargeld, bedoeld voor de oude dag, aan de Kamper Bank had toevertrouwd. Toen het gebeurde was hij al 62 en waren ook in Nederland inmiddels de effecten voelbaar van een wereldwijde economische crisis. Daar kwam nog bij dat mijn grootouders een jaar daarvoor hun zoon Chris, pas 25 jaar oud en nog niet zo lang getrouwd, aan de vliegende tering hadden verloren.*3





 

 

Zicht op Kampen, begin jaren dertig.



©Huub Drenth

*1 Gasselternijveen heeft een eigen pagina op Wikipedia.
*2 Tegelijk met Hendrik Jacobs kwam Lea Pieters, de twaalfjarige dochter van Pieter Egberts en Grietje Jacobs, om het leven. Grietje was een zus van Hendrik Jacobs en Lea dus zijn nichtje. Bijna veertig jaar eerder, op 20 oktober 1775, had Claes Hindriks Soeghoren, een oom van Hendrik, op ongeveer dezelfde plek met zijn tjalk ook schipbreuk geleden. Het schip verging maar Claes Hindriks overleefde de ramp.

*3 Alleen al het woord tuberculose, of de afkorting tbc, joeg vroeger iedereen de stuipen op het lijf. Veel jongvolwassenen werden erdoor getroffen, in alle lagen van de bevolking. De ziekte werd tering genoemd omdat iemand letterlijk langzaam wegteerde als de bacterie zich eenmaal in de longen genesteld had. Als het ziekteproces heel snel verliep sprak men van vliegende tering. Tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw was het de belangrijkste, zeer besmettelijke, dodelijke aandoening in Nederland. Ook mijn eigen moeder verbleef in haar jonge jaren
, vanwege een tbc-besmetting, enige tijd in een sanatorium (HD).
Zie ook mijn post van 10 oktober 2019.