Rainer Maria Rilke, Parijs 1902.
Vertaling: Huub Drenth
https://www.youtube.com/watch?v=VvgAiSYrpJY
Declamatie: Otto Sander.
Afbeelding: Pyke Koch.
Vertaling: Huub Drenth
https://www.youtube.com/watch?v=VvgAiSYrpJY
Declamatie: Otto Sander.
Afbeelding: Pyke Koch.
In mijn post van 8 september jl. had ik het over de schipbreuk van mijn voorvader Hendrik Jacobs Drenthe, ter hoogte van Harlingen in augustus 1814, waarbij hij jammerlijk om het leven kwam en als gevolg waarvan zijn vrouw en kinderen aan de bedeling overgeleverd raakten. Een soortgelijke dramatische gebeurtenis, met traumatische gevolgen voor vrouw en kinderen (en ook voor de generatie erna), vond op een gegeven moment ook plaats in de familie van May Khoen. Ik doel dan op de zelfdoding van haar grootvader Willy Oey op zondag 9 december 1928. Hij was de vader van May Khoen's moeder (Betty) Oey Kiem Lian en haar oom (Louis) Oey Oen Liong, en de echtgenoot van haar oma (Nel) Ko Kiong Nio.
Voordat ik verderga over dit onderwerp moet ik eerst een paar dingen uitleggen. Het is belangrijk om te weten dat May Khoen vrijwel geen kennis bezat over de geschiedenis van haar familie, voor zover die zich voor haar geboorte (en dus buiten Nederland of Europa) had afgespeeld. Ze wist alleen dat haar verre voorouders uit de provincie Fukien (Fujian) in China afkomstig waren en dat die zich, mogelijk begin negentiende eeuw, in Semarang en omstreken gevestigd hadden. Maar wie al die mensen waren en in welke omstandigheden ze geleefd hadden was haar volstrekt onbekend. Er waren geen namen , geen stambomen, geen foto's, en ook geen specifieke plekken. En dus ook geen verhalen. Zelfs een duidelijke gemeenschappelijke taal tussen de verschillende generaties was er niet. Het begrip 'familie' was vrijwel inhoudsloos voor haar, ook in het hier en nu, omdat ze opgroeide zonder grootouders, ooms en tantes of neefjes en nichtjes. Die waren er wel maar ze woonden allemaal in Indonesië. En tegen de tijd dat ze zich in Nederland of Duitsland vestigden was May Khoen al zo ongeveer volwassen.Ook van het feit dat ze een 'peranakan' was, dus een aantal Indonesische voormoeders had, had ze lange tijd geen weet. Natuurlijk vermoedde ze wel zoiets maar als ze er tegen haar vader over begon werd die vraag steevast weggewuifd. Daar was hem niks over bekend, zei hij dan. Einde onderwerp. Aan haar moeder kon ze het niet meer vragen want die was in 1970 overleden. Ook haar oma liet zich er niet over uit. Pas een paar jaar voor haar dood kreeg ze zekerheid over deze kwestie toen uit DNA, dat in het UMCG verkregen was uit haar bloed, bleek dat een deel van haar voorouders uit Zuid-Oost Azië (Maleisië of Indonesië) stamde en dat ze dus niet voor de volle honderd procent Chinees was (zie mijn post van 5 augustus jl.). Kennelijk rustte er op dit onderwerp zo'n taboe dat er niet over gepraat kon worden binnen haar familie. HD
Willy Oey, zijn moeder met Betty Oey, zijn vrouw Nel Ko Kiong Nio, 1925.
May Khoen's oma
Niet alleen op het vlak van de Indische voormoeders was er sprake van een chronisch stilzwijgen. Hetzelfde probleem deed zich voor als er vragen gesteld werden over de doodsoorzaak van May Khoen's grootvader Willy Oey. May Khoen's oma had zich begin jaren vijftig, vanuit Indonesië, bij het gezin in Amsterdam gevoegd maar praatte nooit over het verleden. Niet over zichzelf, niet over haar familie en al helemaal niet over haar kortstondige huwelijk. Pas onlangs kwam ik er bijvoorbeeld achter dat ze in Semarang op Java geboren was en dat haar twee jaar oudere broer Ko Hong Liem met Corry Oey, de jongere zus van Willy Oey, getrouwd was.*1 Kortom: dat er op 2 september 1921 mogelijk van een 'dubbelhuwelijk' sprake was geweest. Niemand wist dat. Sterker nog: zelfs het bestaan van Hong Liem en Corry was niet bekend bij haar 'Nederlandse' kleinkinderen. Er deden geruchten de ronde dat Willy Oey de hand aan zichzelf had geslagen maar bevestigen wilde oma dat nooit als May Khoen erover begon. "Waarom wil je dat weten, toch," vroeg ze dan met een ontwijkend lachje en deed er verder weer het zwijgen toe. Foto's van hem, of van hun huwelijksdag (of van haar twee kinderen), vielen nergens te bekennen in haar flatje, dus die boden ook geen aanknopingspunt voor een wat dieper gesprek. Toen ze overleed, op 15 januari 1999, was ze zeventig jaar weduwe geweest (en had ze haar beide kinderen overleefd).
Oma Nel Oey-Ko en May Khoen, 1953.
Tante Leonie
Duidelijkheid over deze kwestie kwam er pas op de dag na haar dood. May Khoen en ik regelden de begrafenis en hadden geen idee wie we moesten uitnodigen voor de uitvaartplechtigheid. Oma Oey woonde in Amsterdam en had de laatste twintig jaar van haar leven voortdurend lijsten met namen samengesteld voor die gelegenheid maar toen het moment zich uiteindelijk aandiende bleek al snel dat ze de meeste 'genodigden' waarschijnlijk overleefd had. Een bevriend echtpaar*2 van de familie raadde ons aan om de hulp van 'tante Leonie' in te roepen. Zij woonde in Haarlem en was de weduwe van een zoon van Ko Tiet Nio, een oudere halfzus van oma, en door de jaren heen had ze altijd contact met oma gehouden (ook over deze familieverbanden had oma nooit iets verteld).*3 Dus zo gezegd, zo gedaan: tante Leonie werd opgebeld en die wilde graag behulpzaam zijn.
Tante Leonie Liem-The was al ver in de tachtig maar heel erg merkbaar was dat niet. Het was een grote vrouw met een stem als een misthoorn die meteen de regie naar zich toetrok. Bij elke naam op de lijst van oma had ze wel een verhaal. In alles was ze zo'n beetje het tegenovergestelde van het stereotype beeld van een klein bescheiden Chinees dametje, haar bulderende lach vulde dan ook voortdurend de ruimte. Ook had ze meteen een antwoord op de vraag hoe grootvader Willy Oey aan z'n einde was gekomen. Hij had zich op een avond met een pistool door het hoofd geschoten, vertelde ze. Pang, pang! In de badkamer van het huis in Krengseng. Maar waarom hij dat had gedaan wist ze niet. Waarschijnlijk was hij in financiële problemen verzeild geraakt, dat was volgens haar namelijk meestal de reden als een Chinees zelfmoord pleegde.
Gezichtsverlies
Het ergste wat iemand van Chinese afkomst kan overkomen is gezichtsverlies. Hetzelfde geldt overigens voor Koreanen en Japanners. Voor iets negatiefs de verantwoordelijkheid nemen kan daardoor vaak niet, ook al draag je schuld. Dat is jezelf en je familie met schande overladen, zelfs de naam van vorige en toekomstige generaties besmeur je ermee. In eerste instantie doe je daarom net alsof het niet gebeurd is. Jij hebt er niks mee te maken, dus je houdt je stil. Valt dat niet vol te houden dan kun je altijd nog een goede smoes proberen te verzinnen. Of gewoon keihard liegen. God(en) of geesten erbij halen kan desnoods ook, maar de ultieme oplossing is natuurlijk iemand anders de schuld geven. Als dat vanwege de gepleegde feiten onmogelijk is bestaat er altijd nog de optie om er vandoor te gaan, maar dan moet je uiteraard wel over de daarvoor noodzakelijke financiële middelen beschikken, en bovendien ergens voor langere tijd terecht kunnen.
Staat ook die laatste mogelijkheid niet open dan kan iemand alleen nog zelfmoord plegen en kennelijk heeft Willy Oey zijn situatie als zodanig beoordeeld. Hij moet op dat moment volstrekt wanhopig zijn geweest want hij liet een jonge vrouw en twee kleine kinderen achter. Een jongetje van zes en een meisje van vier. En dat meisje zou dus later de moeder van May Khoen worden.
©Huub Drenth
Louis en Betty Oey, ± 1926.
*1 Willy en Corry Oey hadden verder geen broers of zussen, dat was best wel bijzonder voor een peranakan-gezin, waar het hebben van veel kinderen (vooral zonen) doorgaans als een zegen werd beschouwd. Door hun huwelijk werden ze ook elkaars zwager en schoonzus. Hetzelfde gold natuurlijk voor oma Nel Ko Kiong Nio en haar broer Ko Hong Liem.
*2 Dit waren oom Sian (Tjiong Joe Sian) en tante Bea (Bea Liem Kiem Yauw Nio), ga voor meer informatie over hen naar mijn post van 20 januari 2020.
*3 Uit nader onderzoek bleek dat oma Nel Oey-Ko 2 broers, 5 zussen, 3 halfbroers en 4 halfzussen had. Zij was de op twee na jongste. Ook dit was May Khoen niet bekend. Zie Deel 15 van May Khoen's voorouders.
Liane en Robert
Soms gebeurt er iets wat eigenlijk niet meer te verwachten valt. Iets moois. Laten we het maar een klein wonder noemen. Mijn goede en lieve vriendin Liane, bijna 42, en haar man Robert, op weg naar de 48, hebben een zoon gekregen. Tuure heet hij. Ze zijn dus ineens ouders en opvoeders geworden! Beiden zijn ze jong van geest, dus dat zit wel goed. Dat Tuure nu al een heel bijzonder kind is blijkt wel uit z'n naam.
Begin juni was ik bij ze op bezoek in hun nieuwe woning in Den Haag. De kinderkamer was op dat moment bijna klaar. Op een van de wanden had Robert een gigantische muurschildering gemaakt. En dat kleurige kunstwerk staat afgebeeld op de geboortekaart.
Kortom: Tuure Daruna Ennis Paulissen had geen betere landingsplek kunnen uitkiezen... :)
HD
Winsum
De eerste voorzaat van mijn familie, in rechtstreekse mannelijke lijn, die tot op heden in archiefstukken te traceren valt heet Eijbe Pauwels. Hij is rond 1680 geboren (mogelijk in het Drentse esdorp Gees), was inwoner van Gasselternijveen en trouwde met Geertruit Claessens, die omstreeks 1684 geboren is. De huwelijksplechtigheid vond op zondag 24 juni 1703 plaats in het Groningse plaatsje Winsum. Uit andere bewaarde documenten blijkt dat ook Geertruit afkomstig was uit Gasselternijveen en dat zij de dochter was van Claes Sagehoren, van beroep snabbeschipper. Eijbe Pauwels en Geertruit Claessens kregen zeven kinderen waarvan er (waarschijnlijk) slechts twee volwassen werden. Een van die twee was mijn voorvader Hindrik Eijbes die op 24 augustus 1704 in Gasselternijveen werd gedoopt en in diezelfde plaats overleed op 23 juli 1782. Ook hij was snabbeschipper (en daarnaast tevens keuter, kleine boer) van beroep.
Dit is een model van een zogeheten 'snabbe' - te zien in het Scheepvaart Museum in Groningen - het type turfschip dat tot het midden van de achtiende eeuw veel in de Groninger veenkoloniën voorkwam. Het was een platbodem met geringe diepgang en de lengte was ongeveer 10 meter. Het scheepje was ontworpen om op het ondiepe riviertje de Hunze te kunnen varen. De snabbe moest vanaf de wal voortgetrokken worden, door mensen of door een paard; het zeil diende slechts ter ondersteuning, en dat natuurlijk enkel indien er sprake van rugwind was. Iets grotere uitvoeringen, tot zo'n 20 meter, werden ook voor de kustvaart gebruikt, deze waren uitgerust met meer zeilen en tuigage. De naam ontleende het vaartuig aan de spitse voorsteven, ook wel 'sneb' (snavel) genaamd.
Boeren en zeevaarders
Gasselternijveen is ontstaan in de late middeleeuwen, toen een paar boerenzonen uit het naburige esdorp Gasselte zich op een zandrug langs de Hunze vestigden. In het gebied, dat grotendeels bedekt werd door een metersdikke laag hoogveen, werd in die tijd voornamelijk vee geweid. Van turfwinning voor lokaal en regionaal gebruik was altijd al sprake geweest maar vanaf het begin van de zeventiende eeuw ontwikkelde het gehucht zich in snel tempo tot een dorp van behoorlijke omvang. In die tijd werd namelijk, vanaf deze locatie, begonnen met de grootschalige afgraving van het Bourtanger Veen, teneinde niet alleen Groningen maar ook andere gewesten in de Republiek van brandstof te voorzien, want de 'natte' vervening in Holland en Utrecht liep op z'n eind en uitgestrekte bossen waren er in het Nederland van de Gouden Eeuw vrijwel niet meer.*1
De scheepvaart beperkte zich bijgevolg niet alleen tot de binnenvaart, ook de kustvaart was van belang voor de veenkoloniale schippers. Het vervoer van de turf gebeurde aanvankelijk nog met snabbes maar vanaf midden achttiende eeuw werd hiervoor overwegend gebruik gemaakt van tjalken. Dat dit, behalve lucratief, ook gevaarlijk kon zijn bewijst wel het feit dat mijn betbetovergroot-vader Hendrik Jacobs Drenthe, kleinzoon van bovengenoemde Hindrik Eijbes, op zaterdag 20 augustus 1814 schipbreuk leed op de Waddenzee, ter hoogte van Zurich, net onder Harlingen.*2 Hij verdronk daarbij, waarna zijn vrouw Paludana Halensis Everts (Daantje), wonend in Hijkersmilde en moeder van drie jonge kinderen, al spoedig aan de bedeling overgeleverd raakte.
Met de dood van Hendrik Jacobs Drenthe kwam er een abrupt einde aan het lange schippersverleden van onze tak van de familie en ook aan de rol die ze gedurende een paar eeuwen hadden gespeeld in de ontwikkeling van de veenkoloniën in Groningen en Drenthe. Maar ik denk, eerlijk gezegd, dat men daar al snel geen weet meer van had, aangezien de strijd om het dagelijks bestaan nu eenmaal weinig tijd en ruimte overliet voor dit soort overpeinzingen.
Het rampjaar 1931
Waar in mijn jeugd nog wel vaak over gepraat werd in mijn vaders familie was het faillissement van de Kamper Bank in september 1931. Directeur J. van der Woude had nogal ruig met het geld van de bank op de Amsterdamse effectenbeurs gespeculeerd en ook bleek hij gokschulden te hebben. Hij werd gearresteerd en verdween voor drie jaar achter de tralies. Onder de gedupeerden bevond zich onder anderen mijn grootvader Berend Drenth die al zijn spaargeld, bedoeld voor de oude dag, aan de Kamper Bank had toevertrouwd. Toen het gebeurde was hij al 62 en waren ook in Nederland inmiddels de effecten voelbaar van een wereldwijde economische crisis. Daar kwam nog bij dat mijn grootouders een jaar daarvoor hun zoon Chris, pas 25 jaar oud en nog niet zo lang getrouwd met de uit Den Haag afkomstige Paula Eggermont, aan de vliegende tering hadden verloren.*3
Zicht op Kampen, begin jaren dertig.
©Huub Drenth
*1 Gasselternijveen heeft een eigen pagina op Wikipedia.
*2 Tegelijk met Hendrik Jacobs kwam Lea Pieters, de twaalfjarige dochter van Pieter Egberts en Grietje Jacobs, om het leven. Grietje was een zus van Hendrik Jacobs en Lea dus zijn nichtje. Bijna veertig jaar eerder, op 20 oktober 1775, had Claes Hindriks Soeghoren, een oom van Hendrik, op ongeveer dezelfde plek met zijn tjalk ook schipbreuk geleden. Het schip verging maar Claes Hindriks overleefde de ramp.
*3 Alleen al het woord tuberculose, of de afkorting tbc, joeg vroeger iedereen de stuipen op het lijf. Veel jongvolwassenen werden erdoor getroffen, in alle lagen van de bevolking. De ziekte werd tering genoemd omdat iemand letterlijk langzaam wegteerde als de bacterie zich eenmaal in de longen genesteld had. Als het ziekteproces heel snel verliep sprak men van vliegende tering. Tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw was het de belangrijkste, zeer besmettelijke, dodelijke aandoening in Nederland. Ook mijn eigen moeder verbleef in haar jonge jaren, vanwege een tbc-besmetting, enige tijd in een sanatorium (HD).
Zie ook mijn post van 10 oktober 2019.