dinsdag 23 februari 2021

May Khoen's voorouders ~ deel 14


  

 
Het toppen van het suikerriet voor nieuwe stekken.

Inmiddels ben ik aangekomen bij de laatste periode van May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei's werkzame leven. Gedurende de eerste helft van de jaren negentig van de negentiende eeuw stond hij voornamelijk bekend als eigenaar van de toko Ko Djie Soei en Co. te Magelang, hoewel niet uitgesloten kan worden dat hij zich ook met andere zakelijke activiteiten bezighield. In de tweede helft van dat decennium verlegde hij zijn werkterrein naar Semarang, waar hij zijn geld verdiende als gevolmachtigde van de opiumpachter, zijnde Oei Tiong Ham, en tevens zelf figureerde als pachter en als borg in het toenmalige belastingstelsel, steeds in nauwe samenwerking met diezelfde Oei Tiong Ham. De periode die daarop volgt zou de 'episode van de aandelen, de commissariaten en de bestuursfuncties' genoemd kunnen worden. En ook dan opereert hij nog steeds in het kielzog van Oei Tiong Ham die, na zijn dood in 1924, 'de man van 200 miljoen' genoemd zou gaan worden.

 

Naamloze Vennootschappen

Op 3 maart 1902 wordt onderstaand bericht gepubliceerd in het Soerabaiasch Handelsblad. Gemeld wordt dat de 'Maatschappij tot exploitatie der suikerfabriek Tangoel Angin' is opgericht. Het aandelenkapitaal bedraagt f. 600.00 (omgerekend naar nu is dat zo'n € 8.000.000). Eigenaar van de fabriek te Sidhoardjo, sinds 1896, is Oei Tiong Ham die ook nog vier andere suikerfabrieken bezit. May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei is een van de aandeelhouders en tevens is hij een van de twee commissarissen van de naamloze vennootschap. Mr. C. W. Baron van Heeckeren, al jaren de belangrijkste advocaat van Oei Tiong Ham (en tevens landsadvocaat), treedt op als directeur.

 

 

 

In respectievelijk 1902 en 1904 wordt Ko Djie Soei eveneens tot commissaris van de suikerfabriek Redjo Agoeng in Madioen en de suikerfabriek Pakkies te Pati benoemd, beide ook met een aandelenkapitaal van f. 600.000. Het zijn feiten waaruit blijkt dat Oei Tiong Ham, na het wegvallen van de inkomsten uit de belastingpachten, een andere zakelijke koers is gaan varen en zijn ondernemingen begint onder te brengen in naamloze vennootschappen. In 1906 richt hij de Bankvereeniging Oei Tiong Ham en de Bouw Maatschappij Oei Tiong Ham (de latere Bouw Maatschappij Randoesari) op en ook dan blijkt Ko Djie Soei nog steeds een belangrijke positie in Oei Tiong Hams snel expanderende imperium in te nemen want in beide gevallen wordt hij tot directeur benoemd (klik op de afbeelding). Ongetwijfeld is hij ook nu weer een van de aandeelhouders.

 


In 1908 worden ook Oei Tiong Hams suikerfabrieken Ponen en Krebet, beide gelegen in Oost-Java, naamloze vennootschappen. Volgens een bericht in De Indische Mercuur van 24 maart 1908 hebben beide vennootschappen "ten doel de overname en verdere exploitatie van de suikerfabriek, en om de daarvoor noodige gronden over te nemen, te huren, te beplanten, in eigendom of erfpacht te verkrijgen, de producten te verkoopen en alles te verrichten wat daarmede in verband staat." Het kapitaal van de vennootschappen bedraagt respectievelijk f. 600.000 en f. 1.000.000, steeds in aandelen van f. 50.000. Directeur der beide ondernemingen: Mr. C.W. Baron van Heeckeren. Commissarissen voor beide fabrieken: Oei Tiong Ham en Ko Dji Soei.


Entree van de Suikerfabriek Krebet te Malang.

Randoesari en Pakoenden

Van de vertrouwensband die er tussen Oei Tiong Ham en Ko Djie Soei bestaat getuigt ook het feit dat hij in de Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië gedurende de jaren 1902 - 1915 steevast als administrateur/huurder van de landerijen Randoesari en Pakoenden vermeld staat. De gebieden worden dan nog gebruikt voor de teelt van gewassen, met als belangrijkste producten padi en klappers, en zijn gelegen aan de zuidrand van de bebouwing van het toenmalige Semarang. De landerijen beslaan samen circa 225 hectare en Oei Tiong Ham is de eigenaar. Er wonen in 1910 zo'n 1350 mensen in de verschillende kampongs en de verpondingswaarde is ongeveer f. 300.000.

Al sinds 1907 ontwikkelt de gemeente Semarang plannen om haar stedelijke bebouwing in zuidelijke richting uit te breiden, en ook om de daar gelegen kampongs van riolering te voorzien, maar zoals onderstaande kaart uit 1914 laat zien stuit ze daar dan al snel op de macht van landheren als Be Kwat King (Peterongan) en Oei Tiong Ham (Pakoenden en Randoesari) die deze plannen zo lang mogelijk proberen tegen te houden teneinde grote financiële verliezen te vermijden (alle grijze gebieden rondom de stad Semarang zijn particuliere landerijen, de paarse zijn in het bezit van de gemeente). Peterongan wordt door Be Kwat King, een zoon van Majoor Be Biauw Tjoan, aan de gemeente verkocht maar Oei Tiong Ham weigert dat. Die weerbarstige houding houdt tot 1920 stand, dan wordt Pakoenden, door veranderde wetgeving, onteigend ten behoeve van woningbouw*1. Dit is wat Pauline van Roosmalen erover schrijft in haar dissertatie Ontwerpen aan de stad. Stedenbouw in Nederlands-Indië en Indonesië (1905-1950)*2:

De vrees van Oei en Be voor onteigening van hun grond was reëel. Het autocratisch bewind dat evenals elders ook op hun landerijen heerste – bewoners van de gronden van Oei bijvoorbeeld betaalden huur en waren daarnaast gedwongen zijn akkers te bewerken en zijn erf schoon te houden – en de vaak uitermate slechte woningen waren namelijk in toenemende mate onderwerp van kritiek. De gemeenteraad van Semarang en met name raadslid D.J.A. Westerveld, die in 1910 en in 1912 uitgebreid onderzoek had gedaan naar de gezondheid en woningen van de inheemse bevolking in Semarang, huldigden wat dat betreft een duidelijk standpunt: verbetering van de woonomstandigheden van de inheemse bevolking op particuliere landen vereiste een consequent gemeentelijke grondbeleid. Onteigening van particuliere grond was daartoe één van de middelen.



 

Colonial Exhibition

In 1914 vindt de internationale Koloniale Tentoonstelling in de stad Semarang plaats en voor dit evenement stelt Oei Tiong Ham een deel van zijn particuliere land Randoesari ter beschikking. Speciaal voor de tentoonstelling worden door de gemeente tal van kostbare infrastructurele maatregelen getroffen maar het zit de organisatie bepaald niet mee want vlak voor de officiële opening breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Een aantal landen ziet op de valreep nog van deelname af en er komen veel minder bezoekers dan op voorhand verwacht mocht worden. De organisatoren van het evenement krijgen uiteindelijk dan ook te maken met een groot financieel deficit. Aangezien May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei in die tijd nog steeds de functie van administrateur van Randoesari vervult - en daar waarschijnlijk ook een landhuis bewoonde - mag men zonder meer aannemen dat hij, bij de totstandkoming van dit internationale gebeuren, een prominente rol heeft gespeeld. Ook ligt het zeer voor de hand dat hij en zijn gezinsleden de tentoonstelling toen bezocht hebben.
 



Gang Besen

Het beeld van het laatste decennium van Ko Djie Soei's leven is enigszins vaag. Ondanks het feit dat hij tot en met 1915 genoemd wordt als administrateur van de landerijen Randoesari en Pakoenden lijkt de band met Oei Tiong Ham toch iets minder sterk te zijn dan voorheen het geval was. Hetgeen ongetwijfeld ook te maken heeft met het feit dat Oei Tiong Ham steeds vaker hoogopgeleide personen (veelal Europeanen) op leidinggevende posities binnen zijn snel-groeiende zakenimperium aanstelt. En ook omdat zijn zonen zitting beginnen te nemen in de top van de onderneming. Het oude systeem van kongsies wordt rond 1910 voorgoed verlaten en vertrouwelingen als Ko Djie Soei verdwijnen in een dergelijke 'moderne' constellatie, waar inmiddels ook een internationale scheepvaartmaatschappij deel van uitmaakt, langzaam naar de achtergrond. Zelfs van Oei Tiong Bhing, Oei Tiong Hams broer, hoor je dan vrijwel niets meer.

Of Ko Djie Soei dit een betreurenswaardige zaak heeft gevonden is maar zeer de vraag, hij is inmiddels begin vijftig en in de tropen wordt dat in die tijd al min of meer als 'bejaard' beschouwd. En ongetwijfeld heeft hij ook meer dan genoeg kapitaal vergaard om rustig te kunnen gaan rentenieren. Dus komen we in de koloniale media zijn naam steeds minder vaak tegen. Hetgeen niet wegneemt dat hij nog wel eens een lucratief commissariaat accepteert en tevens vanuit zijn kantoor in Gang Besen vastgoed (zowel woonhuizen als kantoorpanden) beheert. Maar na 1915 wordt het toch tamelijk stil rond hem. Op 10 april 1922 overlijdt hij, een paar dagen voor zijn 63e verjaardag.

 


 

  

©Huub Drenth

 

*1 Deze gespannen situatie leidt in 1919 ook tot de rechtszaken die het begrafenisfonds Kian Goan/Kian Gwan en de gemeente Semarang tegen elkaar aanspannen inzake de vaarrechten op de Kali Garang, voor zover deze rivier door het landgoed Simongan loopt (zie kaart boven). Dit grondgebied, gelegen ten zuidwesten van Pakoenden en Randoesari, is eveneens eigendom van Oei Tiong Ham. Vertegenwoordiger van het begrafenisfonds (in feite dus van Oei Tiong Ham) in deze rechtszaken is Oey Tjien To, May Khoen's overgrootvader van moeders zijde. Zie voor de details van deze juridische kwestie mijn post van 11 maart 2020.

(De landerij Karangtempel (18 ha.) op bovenstaand kaartje was in 1919 eigendom van Oey Tjien To. Evenals het land Krapijak of Kalipantjoer (402 ha.) dat in het noordwesten tegen Simongan aan lag. In 1920 richt Oey Tjien To de N.V. Cultuur Handel en Bouw-Maatschappij Kembangan op en brengt ook deze gebieden daarin onder. Tegenwoordig zijn het wijken in de gemeente Semarang.)

*2 P.K.M. van Roosmalen; Ontwerpen aan de stad. Stedenbouw in Nederlands-Indië en Indonesië (1905-1950), Delft 2008 (pag. 42-47). Zie: https://www.researchgate.net/publication/282817401_Ontwerpen_aan_de_stad_Stedenbouw_in_Nederlands-Indie_en_Indonesie_1905-1950

PS Op 23 januari 2022 vernam ik van Peter Post, verbonden aan het NIOD, die i.v.m. zijn studie naar het Oei Tiong Ham Concern ook onderzoek naar deze kwestie heeft gedaan, dat de informatie die Van Roosmalen over de particuliere landen Pakoenden en Peterongan geeft onjuist is. Van Peterongan wordt in 1920 slechts een kleine strook aan de gemeente overgedaan, de rest wordt in 1929 verkocht aan de Javasche Bank. De onteigening van Pakoenden ging in z'n geheel niet door, dit vanwege het feit dat de gemeente Semarang niet over de benodigde financiële middelen beschikte.


Semarang, Gang Besen (l) en Gang Pinggir.