Gemachtigde van den opiumpachter
In de Semarangse krant De Locomotief verschijnt op vrijdag 4 april 1902 onderstaand bericht waarvan de strekking is dat te Wates, een plaats dertig kilometer ten westen van Djokjakarta, een geweldsmisdrijf heeft plaats-gevonden. De dag ervoor heeft namelijk de Chinees Tan Nie Toen, employee bij de opiumverkoop aldaar, de Chinees Koo Djie Soen, de gemachtigde van de opiumpachter te Djokjakarta (die pachter blijkt Oei Tiong Ham te zijn*1) ernstig letsel toegebracht met een steekwapen. Kennelijk is op dat moment in Semarang nog niet bekend dat Ko Djie Soen inmiddels aan zijn verwondingen bezweken is en dat er dus in feite sprake is van moord. Het is een zaak die de kranten op Java nog maanden bezig zal houden. Het toeval wil dat Ko Djie Soen de oudere broer is van Ko Djie Soei, de overgrootvader van May Khoen.
In de Preanger Bode van dinsdag 8 april 1902 is aanvullende informatie te vinden over wat er zich een paar dagen eerder in Wates heeft afgespeeld. Tan Nie Toen wordt in dit bericht Tan Hie Toei genoemd, net zoals Oei Tiong Ham de naam Oei Tjang Ham toebedeeld krijgt. Dit soort verschrijvingen van Chinese namen was vrij normaal in Nederlands-Indische kranten.
De schuldige Tan Hie Toei was vroeger houder van een opiumkit op Patitjan, doch werd wegens herhaaldelijke malversaties door den Semarangschen Oei Tjang Ham als zoodanig ontslagen. Op voorspraak echter van den thans vermoorden Ko Djie Soen werd hij wederom aangenomen en te Wates geplaatst voor de verkoop van opium. Spoedig waren telkens ook daar tekorten en stond Oei Tjang Ham op onmiddellijk ontslag. Daartoe ging zijn hier wonende zaakgelastigde, hoofd van de opiumpacht in Djockjakarta Ko Djie Soen, vroeger luitenant chinees van Magelang naar Wates en deelde dat den beschuldigde mede. Deze hoorde het bericht vrij kalm aan, ging bedaard naar eene 10 meter verder gelegen kamer, haalde zijn kris (een grote dolk, HD) en stak Ko Djie Soen, die voor eene schrijftafel was gezeten, schuin in de linkerzijde, zoodat de kris bij den navelstreek weer uitkwam. Zeer waarschijnlijk werden edele deelen geraakt en stuitte de kris op een rib af, zooals de omgeslagen punt bewijst. De getroffene bleef zeer kalm, trok zelf de kris uit de wonde gaf order voor een telegram aan Dr. Wagener en liet zich met den sneltrein van kwart voor negenen naar Djocja vervoeren. Een ingesteld onderzoek door de doktoren Wagener en Hettinga Tromp had tot resultaat dat een operatie noodzakelijk werd geacht. Wijl de naaste familie echter niet ter plaatse was, kon hiertoe niet worden overgegaan en ook, na de toestemming van de jongere broers, die van Magelang arriveerden, moest gewacht worden op den ouderen broeder Ko Djie Soei, die gisteren avond half 7 van Samarang arriveerde. Toen werd familieraad gehouden en in eene operatie toegestemd. De toestand van de gewonde was echter van dien aard dat aan een operatie niet meer te denken viel en stierf hij omstreeks 10 uur.
De moordenaar werd geconfronteerd met zijn slachtoffer, die verklaarde hem te herkennen als degene, die de wond had toegebracht en ook den getuigen werden door den assistent-resident, in hoedanigheid van hulpofficier van justitie een voorlopig verhoor afgenomen.
Nadere bijzonderheden zijn nog deze. De broer van den moordenaar, Kassie van de opiumpacht te Djocja, werd eenige dagen geleden eveneens ontslagen door Oei Tjang Ham wegens knoeierijen. Verder moet de misdadiger het voornemen gehad hebben eveneens den opium cassir van Wates, die niet met hem wilde knoeien, overhoop te steken. Ten slotte was de kris wel niet speciaal vergiftigd, doch had hij de gewoonte ze met arsenicum in te wrijven.
Tot zover het verslag van De Preangerbode over wat er zich die dag heeft voorgedaan in Wates. Wat meteen opvalt is dat Ko Djie Soen, die kennelijk wel in staat is geweest om een telegram te laten verzenden naar het ziekenhuis in Djokjakarta, en daarna ook nog eigenhandig in de trein naar die stad is geklommen, niet zelfstandig de beslissing kan nemen om zich te laten opereren. Daarvoor moet blijkbaar eerst op de komst van broer nummer twee Ko Djie Soei/Swie worden gewacht. Tegen de tijd dat deze eindelijk uit Semarang arriveert is Ko Djie Soen inmiddels al bijna doodgebloed. Redding is daarna niet meer mogelijk. Waarna er voor de overige gebroeders Ko (te weten: Djie Soei, Djie Han, Djie Siang en Djie Kian) niets anders meer opzit dan zijn uitvaart te regelen. De broers hadden trouwens ook nog een zus, Lien Nio geheten.
Over het slachtoffer Ko Djie Soen is niet zo heel veel bekend. We weten dat hij omstreeks 1858 in Magelang werd geboren en getrouwd was met Tjoa Ing Nio en dat ze samen vijf kinderen hadden.*2 In Magelang was hij eerst enige tijd wijkmeester in de Chinese kamp, waarna hij in 1893 werd benoemd tot Luitenant der Chinezen te Parakan*3, een functie waaruit hij, op eigen verzoek, in 1898 eervol werd ontslagen. Uit zijn positie van gevolmachtigde van Oei Tiong Ham voor de opiumpacht in het sultanaat Djokjakarta valt af te leiden dat hij, net zoals zijn broer Ko Djie Soei, een sterke vertrouwensband met deze had. De opiumpacht in de residentie Djokjakarta bedroeg ongeveer f. 350.000 op jaarbasis (omgerekend naar nu is dat zo'n vijf miljoen euro) en Ko Djie Soen droeg de verantwoordelijkheid voor het, met winst, terugverdienen (en afdragen) van dat bedrag. Een taak waarvoor hij ongetwijfeld rijkelijk beloond werd.
Een kastekort
Oorzaak van de aanslag op Ko Djie Soens leven in Wates zou diens ontdekking van een kastekort van f. 500 zijn geweest. Naar verluid zou Tan Nie Toen daarna op staande voet door hem zijn ontslagen. Waarna Tan Nie Toen zijn kris had gepakt en Ko Djie Soen in de onderbuik had gestoken. Het lijk van Ko Djie Soen werd op dinsdag 8 april om tien uur 's avonds per lijkkoets van Djokjakarta naar Magelang vervoerd - een koele en rustige nachtelijke tocht van iets meer dan veertig kilometer, richting Borobudur - om aldaar te worden begraven. Zijn familieleden en vrienden volgden de lijkkoets in twaalf rijtuigen. Dit meldt de correspondent van De Locomotief over de stand van zaken in Djokjakarta ongeveer een week na de moord:
Met veel lawaai, geschreeuw en bekkenslag is de vermoorde Chinees Ko Djie Soen, gisteren-nacht uit het sterfhuis alhier naar Magelang overgebracht om in het familiegraf aldaar te worden bijgezet.*4 In weerwil van het ongewone uur was er een boel volk op de been om getuige te zijn van de plechtige uitvaart. Voor de weinige maanden dat de pacht nog loopt zal naar ik hoor geen vaste gemachtigde benoemd worden en het zaakje worden waargenomen door onzen oud-kapitein Chinees Liem Kie Djwan. Voor de opiumregie is een groot huis gehuurd op Toegoe, tegen over het spoorwegstation, uiterst geschikt gelegen. Omtrent den moordenaar Tan Hie Soei wordt nog medegedeeld dat hij ontkent met voorbedachte rade gehandeld te hebben. Toen Ko Djie Soen te Wates aankwam stond Tan Hie Soei op het perron gereed om naar Djocja te gaan en had hij de kris bij zich zooals hij gewoon is te doen wanneer hij op reis gaat, beiden zijn toen naar de pacht gegaan, alwaar laatstgenoemde ontslagen werd; ook moet in de kas geen tekort zijn geweest daar Tan Hie Soei gefortuneerd is en geen gebrek heeft aan contanten. Hij verklaart bingoeng (in de war, HD) geworden te zijn toen hij na het ontslag door den verslagene werd uitgescholden. De moord moet buitenhuis hebben plaats gehad, terwijl de kassier en een andere Chinees binnen waren. De moordenaar houdt zich zeer kalm en men denkt in de Chineesche kamp dat hij met een 10-jarig verblijf te Pontianak of Benkoelen er af zal komen. Het geval heeft hier weinig sensatie gemaakt, misschien omdat de vermoorde wakil (leidinggevende/chef, HD) bij weinigen bekend was.
Het strafproces
Anders dan tegenwoordig het geval is staat de moordenaar van Ko Djie Soen op zaterdag 14 juni 1902, dus twee maanden later, al voor de rechter. Dit bericht van de correspondent van De Locomotief te Djokjakarta verschijnt erover in de editie van maandag 16 juni 1902:
Tan Nie Toen, de Chinees die zijn landgenoot Ko Djie Soen, gemachtigde van den opiumpachter, vermoord heeft, verscheen gisteren voor zijn rechters, den residentie-raad, bestaande uit voorzitter en 2 leden, verder bevonden zich daarbij de griffier, de gewestelijke secretaris vertegenwoordigende het openbaar ministerie, de translateur voor de Javaansche taal, de kapitein-Chinees en het hoofd der Arabieren. Als verdediger van beklaagde was tegenwoordig Mr. Wagener van Semarang. De beklaagde is zeer kalm, heeft niets bloeddorstigs in zijn wezen en het gevangenisleven schijnt hem goed te bekomen daar hij er veel beter uitziet dan bij zijn arrestatie. Het Europeesche publiek was niet groot doch buiten op het erf en op de straat verdrongen zich een aanzienlijk aantal Chineezen en inlanders. De geheel open pendoppo (galerij, HD) van het residentie-bijgebouw alwaar de zitting plaats had, is voor gerechtszaal al bijzonder ongeschikt, vlak aan den grooten weg gelegen, alwaar onophoudelijk rijtuigen passeeren met veel rumoer van de straat, daarbij spreken president, getuigen en verdediger zóó zacht dat het publiek, hoewel vlak in de nabijheid gezeten, weinig kan verstaan. Nadat de acte van beschuldiging is voorgelezen begin het getuigenverhoor. Beklaagde blijft volhouden uitgescholden te zijn en niet naar naar binnen te zijn geweest. Het grootste gedeelte van den morgen werd ingenomen door het verhooren der deskundige getuigen, de Doctoren Wagener en Hettinga Tromp, voornamelijk handelende over de manier waarop de stoot is toegebracht en waarom niet geöpereerd is. Het interessantste was om de verdediger Mr. Wagener het visum repertum (schriftelijk verslag van de lijkschouwing, HD), door zijn sprekend op hem gelijkenden broeder Dr. Wagener opgemaakt, te hooren bestrijden. Daarna verschenen achtereenvolgens 2 Chineezen die bij den moord tegenwoordig zijn geweest. Waarom deze getuigen geen stoelen kregen, en de Europeesche wel, weet ik niet, zij hadden dit wel noodig, een hunner was bijzonder zenuwachtig. Tot nu toe zijn de getuigen allen zeer bezwarend voor beklaagde, daar allen volhouden dat beklaagde bij zijn komst te Wates "niet" uitgescholden is.
Het vonnis
Op 20 juni 1902 deelt het Soerabaiasch Handelsblad mee dat "tegen Tan Nie Toen, de moordenaar van Ko Djie Soen, door het openbaar ministerie de doodstraf werd geëischt. Na een zaaklijk pleidooi van den verdediger mr. Wagener, luidde de uitspraak: 20 jaar in de ketting (dwangarbeid, HD)." Op woensdag 15 oktober 1902 wordt pas het definitieve vonnis uitgesproken. Dit omdat de Residentie-raad heeft verzuimd om bij de Kapitein der Chinezen te Djokjakarta te informeren of het vonnis van de Raad in overeenstemming is met het Chinese gewoonterecht (dit was verplicht). Twaalf jaar aan de ketting, acht jaar minder dan de eis van het Openbaar Ministerie, wordt de uiteindelijke straf. Dit is het bericht dat op 16 oktober 1902 over de afloop van deze zaak in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië verschijnt:
De media
De wijze waarop er in de koloniale kranten aandacht werd besteed aan de moord op Ko Djie Soei, en ook aan wat er daarna nog allemaal op volgde, geeft een zeer goed beeld van de verhoudingen in het Nederlands-Indië van rond 1900. Zowel van de verhoudingen binnen de Chinese gemeenschap zelf als van die tussen de verschillende etnische groepen onderling. Een treffende illustratie daarvan vormt het verslag van de rechtzaak. Het Europese publiek heeft zitplaatsen in de schaduw van de pendoppo, Chinezen en inlanders moeten het proces staande volgen, vanaf het erf en de straat, dus volop in de hete zon. Zelfs de twee Chinese getuigen krijgen geen stoel aangeboden. Of de naaste verwanten van Ko Djie Soen (of van Tan Nie Toen) bij het proces aanwezig zijn wordt evenmin medegedeeld.
Het antwoord op de vraag waarom er door de artsen niet geopereerd is toen Ko Djie Soen in het ziekenhuis arriveerde vindt de verslaggever trouwens ook niet de moeite van het vermelden waard, terwijl het in deze zaak nou juist daarom gaat; als Ko Djie Soen het had overleefd was er immers geen sprake van moord geweest. Het interessantst vindt hij klaarblijkelijk het feit dat de gebroeders Wagener in de rechtzaal tegenover elkaar staan, in de rol van verdediger en getuige-deskundige, alsof dat de hoofdpersonen in dit drama zijn. De belangrijkste media waren in handen van (en bestemd voor) Europeanen en dat is duidelijk merkbaar, zoals bijvoorbeeld in het laatste bericht. Tegenwoordig zouden we de denigrerende formuleringen die ten aanzien van Tan Nie Toen gebezigd worden uitgesproken racistisch noemen maar in die tijd was dat soort taalgebruik, als het over niet-Europeanen ging, de gewoonste zaak van de wereld.
©Huub Drenth
*1 De opiumpacht in het sultanaat Djogjakarta (behorend tot de semi-autonome groep van vier Javaanse 'vorstenlanden') was in 1902 nog in handen van Oei Tiong Ham. Vanaf 1 januari 1903 zou de 'opiumregie' er gaan gelden, net zoals in Batavia. In Soerabaja en Semarang, plaatsen waar Oei Tiong Ham de opiumpacht ook jarenlang had gedomineerd, was die regie al eerder ingegaan (respectievelijk in 1899 en 1902). Voortaan bezat het gouvernement het alleenrecht, wat betreft de aan- en verkoop van opium, en vloeiden de winsten dus rechtstreeks naar de staatskas. Eerst werd het nieuwe systeem op Java ingevoerd maar in de koloniale buitengewesten zou het oude stelsel van opiumpacht nog ruim tien jaar blijven bestaan. Zie ook: https://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Drugs/opiummarkt.html
Geïnteresseerden in de geschiedenis van de opiumpacht op Java raad ik aan zich te verdiepen in: James R. Rush; Opium to Java, Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia, 1860 - 1910; New York 1990.
*2 Een van hun zonen, Ko Kwat Tiong (1897-1970), zou zich tijdens zijn leven ontwikkelen tot een befaamd Indonesisch politicus en publicist, die in 1947, volgend op zijn bekering tot de islam, de naam Mohamad Saleh aannam. Na de dood van Ko Djie Soen nam Ko Kwat Tiongs 15 jaar oudere broer, de latere bekende Magelangse sigarenfabrikant Ko Kwat Ie (1882-1938), de zorg voor zijn opvoeding en opleiding op zich (hij studeerde onder meer in Leiden). Het gaat hier dus om twee volle neven van May Khoen's oma Nel Ko Kiong Nio.
Wat Ko Kwat Tiong betreft zou ik hieraan nog willen toevoegen dat hij in 1936, namens de Partai Tionghwa Indonesia (Indonesische Chinese Partij), een van de mede-indieners van de petitie-Soetardjo was. De strekking van deze petitie, van de Indische Volksraad gericht aan koningin Wilhelmina, was dat Nederlands-Indië recht had op autonomie - en daar op dat moment ook zonder meer aan toe was - zij het voorlopig het liefst nog wel binnen het staatkundig bestel van het koninkrijk. Niet bepaald verbazingwekkend werd er door de politici in Den Haag heel anders over dit onderwerp gedacht, hetgeen tien jaar later tot veel onnodige rampspoed zou leiden. Ga voor meer informatie over deze 'petitie-kwestie' naar de site van Historiek.
*3 In Parakan, een plaatsje ten noordwesten van Magelang, woonde ook Oei Sien Tjo, de broer waarmee Oei Tiong Hams vader Oei Tjie Sien in 1858 vanuit Fukien naar Java gekomen was. Mogelijk vormde hij de verbindende schakel in het ontstaan van het samenwerkingsverband tussen de Oei's in Semarang en de gebroeders Ko in Magelang en Parakan.
*4 Zie voor meer informatie over Chinese begrafenisrituelen op Java: https://www.jstor.org/stable/pdf/25733740.pdf (pag. 290 - 295, auteur: prins Aquasie Boachi) en: https://cihc.nl/15-begrafenisrituelen-1-rustplaats/ (deel 1 en verder). Zie verder: https://www.kanhantan.nl/23begrafenissen_en_graven.html
Zie voor meer informatie (mbt de Ko-familie) deel 11 t/m 15 over May Khoen's voorouders: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/01/may-khoens-voorouders-deel-11.html