Het pachtstelsel
Belastingpacht is het systeem waarbij niet een dienst van de overheid belastingen int, maar een particulier die het recht om een bepaalde belasting te innen voor een duidelijk omschreven periode heeft 'gekocht' (gepacht). Al in de VOC-periode werden veel belastingen verpacht, vooral aan Chinezen. De VOC en later het koloniale gouvernement ontvingen de bij opbod bepaalde pachtsom; wat de pachters uiteindelijk meer ontvingen was hun winst. De overheid was op deze manier geen tijd en geld kwijt met het organiseren van de belastinginning. Vooral de Opiumpacht was erg lucratief en zorgde in de 19e eeuw jaarlijks voor 10 tot 15 procent van de inkomsten van het gouvernement. Ook voor de pachters was het zeer winstgevend, mits zij de organisatie ervan strak in handen wisten te houden. ‘Kleine verpachte middelen’ waren bijvoorbeeld de bazarpacht, de buffel- of slachtpacht en de pandhuispacht, alle meer lokaal van karakter. Dit pachtsysteem leidde tot veel misbruik en tot een ongewenst grote economische macht van Chinese ondernemers en kongsies. Rond 1900 werden de verpachte belastingen afgeschaft, omgezet naar directe belastingen, of als staatsmonopolie georganiseerd (het 'Regiestelsel').*1
Ko Djie Soei in Semarang
Bovenstaand bericht verscheen op 25 september 1897 in het Semarangse dagblad De Locomotief. Het betreft de toewijzing van een drietal zogenaamde 'kleine verpachtingen' in Semarang voor het jaar 1898. In eerste instantie lijkt het een vrij onschuldig bericht maar bij nadere beschouwing blijkt al snel dat het, in al z'n beknoptheid, heel veel duidelijk maakt over de verhoudingen binnen de Chinese gemeenschap in die stad, alsmede over de rol die May Khoen's voorouders, zowel in de Goei- als in de Ko-lijn (en mogelijk ook in de Tan-lijn), daarin speelden.
Zoals de inleidende tekst al aangeeft was in 1897 het einde van het pachtstelsel in zicht, iets waar de peranakan-elite zich sterk bewust van was. Zij zochten dan ook naarstig naar alternatieven op het vlak van lucratieve verdienmodellen. Hetgeen sommigen onmiskenbaar wel voor elkaar wisten te krijgen en anderen helaas niet, met allerlei treurige gevolgen van dien. Het pachtstelsel was een systeem waarbinnen steeds weer dezelfde personen figureerden, het ene jaar als pachter en het andere jaar als borg (iedere pachter had verplicht twee borgen). Op die manier werden zowel de winsten als de verliezen met elkaar gedeeld, meestal binnen familie- of clanverband (een dergelijk samenwerkings-verband of vennootschap heette een 'kongsie/kongsi'). Het was bijgevolg zeer ingewikkeld om er als buitenstaander deel van uit te gaan maken. We zullen zien dat dit May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei wel lukte want hij werd opgenomen in de machtige kongsie van Oei Tiong Ham.
Het jaar 1897 is in twee opzichten sowieso een bijzonder jaar: enerzijds omdat een van May Khoen's betovergrootvaders in haar vaders lijn, de gewezen Luitenant der Chinezen, Goei Keh Pien (1860 - 1897) voorgoed van het Semarangse pachttoneel verdween, en anderzijds omdat een overgrootvader in haar moeders lijn, Ko Djie Soei (1859 - 1922), er toen juist op verscheen (zie ook mijn post van 10 januari 2021). Hetgeen wellicht niet op louter toeval berust. Ook verschaft het bericht mogelijk aanwijzingen inzake de vraag wie de vader van Tan Tjiauw Bo (1880 - 1960), May Khoen's overgrootvader van vaderskant, zou kunnen zijn.
Laat ik thans overgaan tot de ontleding van bovenstaand bericht in De Locomotief:
Pandhuispacht
Goei Ngo Soen is onmiskenbaar een lid van de Semarangse Goei-clan. Toen Goei Keh Pien, de vader van May Khoen's overgrootmoeder Goei Lien Nio, in augustus 1897 plotseling overleed aan cholera werd hij, als pachter van het recht om schuit- en doorvaartgelden te heffen aan de sluis tussen het havenkanaal en de rivier te Semarang, opgevolgd door zijn borg Goei Ngo Soen (de kosten voor deze pacht bedroegen jaarlijks ongeveer f. 20.000). In het jaar daarna wordt Goei Ngo Soen, blijkens bovenstaand bericht, ook zijn opvolger wat betreft de pandhuispacht (Goei Keh Pien was pachter geweest van het recht tot het houden van zes pandhuizen in Semarang). In 1899 werd hij wederom pachter van dat recht. In 1906 zou Goei Ngo Soen, die in zijn functie van pandhuispachter vaak met faillissementen te maken had gehad, zelf failliet verklaard worden en bovendien te maken krijgen met vervolging door justitie wegens bedrieglijke bankbreuk.
Goei Keh Sioe (1860 - 1921), die in dit verband als borg optreedt voor Goei Ngo Soen, is de zoon van Goei Yam Tjiang, een broer van May Khoen's voorvader Goei Som Han.*2 Goei Bing Nio, de hoofdvrouw van 'Raja Gula' Oei Tiong Ham is een zus van Goei Keh Sioe. Bijgevolg is Goei Keh Sioe dus de zwager van Oei Tiong Ham (en een neef van de overleden Goei Keh Pien). Net zoals Oei Tiong Ham hield hij zich bezig met opiumpacht en bovendien bezat hij suikerrietplantages. Hij richtte de NV Handel Maatschappij Goei Keh Soei op die begin twintigste eeuw grote economische belangen had in Centraal-Java, Japan en China. Hij leidde die onderneming met zijn drie zonen, niet alleen vanuit Semarang maar ook vanuit Singapore en Shanghai.
Tan Boen Kiem, de andere borg, begon zijn carrière als een van de zes pandhuishouders te Semarang (die in Ambengan). Hij is mede-oprichter en -vennoot van de kongsie (firma) Ek Gwan die vanaf 1895 handelt in oliën en vetten en ook een zeepziederij beheert.*3 Hij is een zeer goede bekende van Goei Ngo Soen want in 1892 plaatst hij samen met hem in De Locomotief advertenties voor een bekende loterij in Batavia. Uit andere berichten blijkt dat hij regelmatig 'vastigheden' (onroerend goed) opkoopt. In 1905 breekt er brand uit in zijn kapokpakhuizen aan Zeestrand in Semarang, waardoor er grote schade wordt aangericht, ook aan belendende percelen. Op 14 september 1907 meldt De Locomotief dat hij, voor het hoofdagentschap van de levensverzekering-maatschappij Amsterdamsche voor Semarang, tot een van de twee commissarissen is benoemd.
Goei Keh Sioe en Tan Boen Kiem waren ook de twee borgen voor pandhuis-pachter Goei Keh Pien in 1897. Na zijn plotselinge dood in augustus van dat jaar zetten zij de pacht gedurende een aantal maanden voort, totdat zij die officieel overdroegen aan Goei Ngo Soen. Aangezien Tan Boen Kiem tien jaar eerder pandhuishouder te Ambengan was (en derhalve een soort onderpachter van Goei Keh Pien) en nadien ook geregeld als zijn borg optrad was er waarschijnlijk sprake van een speciale zakelijke band tussen beiden.
Betovergrootvader?
Zoals ik al aangaf in een eerdere post moet de vader van May Khoen's overgrootvader van vaders kant Tan Tjiauw Bo, echtgenoot van overgrootmoeder Goei Lien Nio, in het zakelijke netwerk (of kongsie) van Lien Nio's vader Goei Keh Pien gezocht worden, aangezien dergelijke relaties vaak door het arrangeren van een huwelijk tussen elkaars kinderen 'bezegeld' werden. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat Tan Boen Kiem de vader is van Tan Tjiauw Bo en bijgevolg dus de gezochte betovergrootvader van May Khoen.*4
Chineesche dobbelspelen
Kwa Wan Hong is een man met veel gezichten. In 1896 treedt Goei Keh Pien nog op als pachter van de Chinese dobbelspelen maar in 1897 heeft Kwa Wan Hong die positie inmiddels van hem overgenomen. Goei Keh Pien vervult dan nog wel de rol van borg.*5 Uit bovenstaand krantenbericht blijkt dat de pacht der Chinese dobbelspelen in 1898 wederom aan Kwa Wan Hong is toegewezen. In 1900 en 1901 is dat ook weer het geval. Van 1899 t/m 1901 treedt hij op als pachter van de schutsluis bij het havenkanaal.
(Met de term 'Chineesche dobbelspelen' wordt in feite 'gokken' bedoeld. Dit was mogelijk in speciaal daarvoor ingerichte etablissementen die zowel door Chinezen als inlanders bezocht werden. Ook Europeanen kwamen daar wel. Bekende spelen waren: lianpo, tjapdjiki, hoa hoi, nogo tarie, mian tao en si kia. Hierbij konden hoge bedragen zowel gewonnen als verloren worden. Aangezien gokken zich vaak tot een verslaving ontwikkelt kwam er veel maatschappelijke ellende uit voort. Zo was het bijvoorbeeld niet ongewoon dat schulden afbetaald werden door het afstaan van een dochter. Zelfmoord kwam ook veel voor. Regelmatig werden er illegale gokhuizen opgerold, soms boden die tevens gelegenheid tot prostitutie. HD)
Kwa Wan Hong is sowieso een zeer ondernemend type. In 1893 is hij medeoprichter en directeur van de (koel)ijsfabriek Ho Hien Wan (later ook nog van een limonadefabriek) en in 1901 wordt hij aandeelhouder van de pas opgerichte Kalkbranderij Tanggoeng. In 1902 roept hij een steendrukkerij in het leven en in datzelfde jaar is hij de oprichter en directeur van de in het Maleis verschijnende 'Chinese' krant Warna Warta. In 1908 wil hij een tapiocafabriek beginnen maar dat verzoek wordt door de autoriteiten afgewezen. In april 1909 spelen hij en zijn krant een belangrijke rol in het conflict tussen de Semarangse Chinese handelsvereniging Sian Boe en haar 'Hollandse' equivalent H.V.A. (inzake de Chinese boycot van de a.s. Oranjefeesten). In juni 1912 is hij de voorzitter van het comité dat de feesten ter viering van de stichting der Chinese republiek organiseert. Een hardcore Chinese nationalist is hij echter niet want in 1915 verkrijgt hij 'gelijkstelling met Europeanen'. In 1919 wordt de ijsfabriek Ho Hien Wan opgeheven en worden het perceel, de gebouwen en de fabrieksinstallatie verkocht. In 1947 sterft hij op 84-jarige leeftijd.
Goey Keh Ik, Kwa Wan Hongs borg voor 1898, is in 1892 en 1893 vertegenwoordiger van (dure) loterijen waarvan de trekking plaatsvindt in Batavia.*6 In advertenties staat als zijn adres vermeld: zeeptoko/fabriek Sleutel. In het jaar 1899 is hij de pachter van de Chineesche dobbelspelen te Semarang. De pacht bedraagt dan f. 3870 per maand.
Ook over Tan Yoe Gie, de andere borg, is niet veel bekend. In 1895 koopt hij, bij een openbare verkoop, in Semarang een perceel in de wijk letter K voor zijn vrouw Oey Ing Nio voor f 250 (geschatte waarde f 8600). In november 1897 wordt hij onderpachter van Kwa Wan Hong voor het Mian Tao-spel en krijgt hij dus een eigen gokhuis onder zijn beheer. Op 24 maart 1899 vindt er een vendutie van zijn boedel plaats, dit vanwege vertrek naar elders (zie afbeelding). In november 1902 wordt zijn overlijden gemeld.
Slachtpacht
De pacht van het slachten van rundvee, buffels en paarden, kortweg 'slachtpacht' genoemd, behoorde dan misschien wel tot de zogeheten 'kleine' verpachte middelen maar dat kan beslist niet gezegd worden van de pachtbedragen die er mee gemoeid waren. Voor het recht op die pacht moest May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei, blijkens het bovenste krantenbericht, gedurende het jaar 1898 immers bijna f. 100.000 aan het gouvernement afdragen. Omgerekend naar nu zou dat ongeveer € 1.500.000 zijn. Het kan niet anders of Ko Djie Soei was op dat moment voldoende solvabel om die pacht toegewezen te krijgen (bieders op een pacht moesten een 'certificaat van gegoedheid' kunnen tonen) maar het lijdt geen twijfel dat zijn twee borgen zijn solvabiliteit bovendien nog eens versterkten. Die twee borgen zijn namelijk de broers (Kapitein der Chinezen) Oei Tiong Ham en (Luitenant) Oei Tiong Bhing, op dat moment zo'n beetje de rijkste zakenlieden op Java. De Oei's bezitten een aantal suikerfabrieken en hebben in de loop der jaren veel geld verdiend met belastingpacht, met name met de opiumpacht. Op welke manier Ko Djie Soei zijn kapitaal vergaard heeft is tot op heden niet bekend (waarschijnlijk deels ook met opiumpacht, HD).
Over Oei Tiong Ham heb ik het wel eens gehad met May Khoen's oma Nel (Oey-)Ko Kiong Nio. Zij vertelde dat haar vader Ko Djie Soei met hem samengewerkt had, dit naar aanleiding van een boek dat op haar salontafel lag.*7 Helaas wist ik toen nog niet wie Oei Tiong Ham precies (geweest) was en dus duurde de conversatie over dit onderwerp niet heel erg lang. Ik herinner me wel dat ze vertelde dat Oei Tiong Ham zeer vermogend was geweest en veel vrouwen en concubines had bezeten. Hoe Ko Djie Soei, die afkomstig was uit Magelang, en Oei Tiong Ham, die als thuisbasis Semarang had, met elkaar in contact gekomen waren - of hoe het Ko Djie Soei gelukt was om in zeer korte tijd deel uit te gaan maken van de Chinees-Indische Semarangse upperclass - kwam vanzelfsprekend in dat gesprek ook niet ter sprake.*8
Over Oei Tiong Ham, de kongsie Kian Gwan en het Oei Tiong Ham Concern zijn veel publicaties verschenen, geïnteresseerden raad ik dan ook aan om eerst eens op internet rond te kijken teneinde zich op die manier enige basiskennis te verwerven. Wikipedia biedt daarvoor zonder meer een goede uitvalsbasis.*9 Binnen afzienbare tijd zal er van de hand van Peter Post - de onderzoeker bij het NIOD die ook de studie The Kwee Family of Ciledug*10 schreef - een biografie over Oei Tiong Ham en zijn concern verschijnen en dat is op zich een heuglijk feit aangezien er in Nederland, in tegenstelling tot het Verre Oosten, tot op heden maar weinig wetenschappelijke belangstelling voor deze zeer markante figuur uit de koloniale geschiedenis aan de dag werd gelegd.
In een volgende post zal ik verder ingaan op de zakelijke banden tussen Ko Djie Soei en Oei Tiong Ham.
©Huub Drenth
*1 Zie: https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/50174/Kolonialebelastingheffing.pdf?sequence=1
Zie ook: https://www.dbnl.org/tekst/_gid001188901_01/_gid001188901_01_0059.php
*2 Zie mijn post van 11 augustus 2020 over de Goei-lijn in May Khoen's afstamming.
*3 Leden/vennoten van de kongsie/firma Ek Gwan in 1901, onderverdeeld in drie aandeelgroepen: 1 Tan Boen Kiem, 2 Tan Hing Djien, Tan Hing Yoe (ook een pandhuishouder van Goei Keh Pien, hij overlijdt in 1895, zijn plaats in de kongsie wordt overgenomen door zijn zoon Tan Ting Bauw), 3 Tan Ting Siang, Tan Ting Liong, Tan Ting Tjiang/Djiang. Ongetwijfeld betreft het hier leden van dezelfde clan.
*4 Zie mijn post van 7 september 2020 over de Tan-lijn in May Khoen's afstamming.
*5 Na zijn dood wordt Goei Keh Pien als borg opgevolgd door Kwa Wan Tjioe, een broer van Kwa Wan Hong. Deze Kwa Wan Tjioe was vanaf 1889 de gemachtigde van Oei Tiong Ham te Soerabaja met betrekking tot de opiumpacht en een aantal kleine verpachte middelen. In 1895 wordt hij door Oei Tiong Ham ontslagen omdat hij betrokken is geraakt bij een schandaal dat vervalste obligaties betreft. Het gaat daarbij om vele tienduizenden guldens, een kwestie waaraan in de koloniale kranten veel aandacht wordt besteed. Tijdens het strafproces blijft echter onduidelijk welke rol Kwa Wan Tjioe, die als getuige opgeroepen is, er precies in heeft gespeeld.
*6 In 1894 is Goei Keh Tiong de vertegenwoordiger voor de loterij (een lot kost f. 10). In 1895 Goei Keh Sioe. Gezien de identieke generatienamen betreft het waarschijnlijk een kongsie van drie broers/neven. Ook hier wisselen pachters en borgen elkaar duidelijk af.
*7 Dit was waarschijnlijk het boek No Feast Lasts Forever, geschreven door Madame Wellington Koo (Oei Hui-lan, een dochter van Oei Tiong Ham en zijn eerste vrouw Goei Bing Nio) en Isabella Taves, dat verschenen was in 1975. Oei Hui-lan werd in 1889 geboren in Semarang en overleed in 1992 te New York.
(28/06/2024) Naar aanleiding hiervan las ik een jaar geleden (in Google Books) Hui-lan Koo [Madame Wellington Koo], An Autobiography, as Told to Mary Van Rensselaer Thayer, dat in 1943 uitgebracht was door Dial Press in New York. Wat me van dit boek vooral is bijgebleven is het feit dat Hui-lan haar huwelijk met de Brit Beauchamp Caulfield-Stoker, met wie ze van 1909 tot 1920 getrouwd was en met wie ze een zoon had, volledig had weggelaten. Zowel zijn naam als die van haar zoon Lionel (geboren in 1912) kwamen in het boek niet voor. In november 1920, een half jaar na haar scheiding van Caulfield-Stoker, trouwde ze met V.K. Wellington Koo die in de jaren twintig zowel minister als (korte tijd) president van de Republiek China was. Later werd hij ambassadeur in Parijs en Londen. Het paar scheidde in 1958. Ze hadden twee kinderen. HD
*8 De tweede vrouw van Ko Tay Tik, Ko Djie Soei's vader, heet Ka Lian Nio. In Nederlands-Indië kom je de naam Ka nooit als Chinese familienaam tegen, wel regelmatig als generatienaam en heel soms als eigennaam. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat er hier sprake is van een verschrijving, hetgeen zou kunnen betekenen dat de familienaam van Lian Nio niet Ka maar Kwa is en dat ze deel uitmaakt van de Kwa-clan waartoe onder andere ook Kwa Wan Hong behoort (Ko is niet mogelijk aangezien huwelijken tussen personen met dezelfde familienaam niet geoorloofd waren). Dit biedt dan een mogelijke verklaring voor Ko Djie Soei's toegang tot de hoogste Semarangse peranakan-kringen in betrekkelijk korte tijd, temeer omdat ook de Kwa- en de Goei-clan aan elkaar waren gelieerd door middel van huwelijksverbintenissen .
*9 Zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Oei_Tiong_Ham
*10 Zie mijn post van 17 september 2020 over dit boek.
Dit was deel 12 van May Khoen's voorouders.
Zie voor deel 11: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/01/may-khoens-voorouders-deel-11.html
Zie voor deel 13: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/02/may-khoens-voorouders-deel-13.html