Eergisteren was het 'Keti Koti' ('de ketenen verbroken'), de dag waarop in het Koninkrijk der Nederlanden en de voormalige kolonie Suriname de afschaffing van de slavernij, zowel plechtig als feestelijk, wordt herdacht. Die vrijmaking vond plaats op 1 juli 1863, dus exact 150 jaar geleden. De koning hield een toespraak bij het Nationale Slavernijmonument in Amsterdam, waarbij hij, namens de regering, excuses aanbood voor dat verleden. Bovendien vroeg hij om vergiffenis aan de nazaten van de tot slaaf gemaakten, waardoor de herdenking onmiddellijk een historische gebeurtenis werd.
Ook ik voelde me zeer door zijn woorden geraakt, ik was het er zogezegd wel mee eens, en dat terwijl historicus Maarten van Rossem gisteren op tv beweerde dat je nooit je excuses hoeft aan te bieden voor iets waar je op geen enkele wijze zelf bij betrokken bent geweest. Voor dat standpunt valt natuurlijk evengoed iets te zeggen en daarom bied ik, voor alles wat ik beschrijf in deze post, aan niemand vandaag dan ook mijn verontschuldigingen aan. HD
Bloedverwanten
Tijdens mijn onderzoekingen naar de geschiedenis van May Khoen's voorouders in Nederlands-Indië begon ik me steeds vaker af te vragen of ikzelf ook verre bloedverwanten had die daar gedurende de koloniale tijd aanwezig waren geweest. De afgelopen maanden heb ik daar wat speurwerk naar verricht, gewoon uit nieuwsgierigheid, dus zonder bepaalde verwachtingen vooraf, al had ik wel een soort voorgevoel dat het er waarschijnlijk niet heel veel zouden zijn. En dat bleek te kloppen want ik stuitte slechts op één directe voorvader en op vier broers van directe voorouders, hele verre oudooms dus, en wel in de periode van 1750 tot 1900. Opmerkelijk genoeg maakten die allemaal deel uit van de lijn van mijn moeder, ik vond er geen enkele in de afstammingslijn(en) van mijn vader.
Van een van die avonturiers, Elias Wijnbergen geheten, kreeg ik het vermoeden dat hij zich daar op zeker moment misschien gevestigd had, maar of hij zich ook met de plaatselijke bevolking had vermengd - waardoor ik eventueel een hele verre bloedverwant van May Khoen zou kunnen zijn - is tot op heden uit DNA-matches niet gebleken. Ik moet hier nog aan toe voegen dat ik later, bij toeval, nog een aantal voorouderlijke personen ontdekte die in Oost-Indië waren geweest, zelfs al in de 17e eeuw en wederom in de lijn van mijn moeder; op hun achtergronden en lotgevallen zal ik in een volgende post wat dieper ingaan.
Gezicht op Hoorn, Anthonie Andriessen 1772.

Elias Jurriaans Wijnbergen, in dienst van de VOC-Kamer Hoorn.
3. Arij Antonius Welsman (1818 - 1859)
Mijn opa, Johannes Cornelis (Jan) Welsman (1892-1973), had precies dezelfde voornamen als zijn uit Brabant afkomstige grootvader. Die eerste Johannes Cornelis werd in 1824 geboren in Breda en stierf in 1894 te Kampen. Daar was hij in 1856 getrouwd met Gerritdina Josephine van Cutsem, de dochter van een uit Brussel afkomstige militair. Zowel de Welsmannen als de Van Cutsems waren gedurende de achttiende eeuw soldaten en onderofficieren in het Staatse leger geweest maar door de invoering van de dienstplicht, ten tijde van Napoleon, was er aan die traditie een einde gekomen. Bij toeval ontdekte ik dat Johannes Cornelis' oudste broer, Arij (Ary) Antonius Welsman, in 1818 geboren te Breda, wel in de voetsporen van zijn voorvaders was getreden aangezien hij als soldaat in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) had gediend. Hoe lang en waar precies was echter onbekend, het enige wat ik over zijn aanwezigheid in Nederlands-Indië wist was dat hij op 28 augustus 1859 in Indramajoe op Java zijn laatste adem uitgeblazen had.*2
Onderzoek in de digitale bestanden van het Nationale Archief (ik vond hem daar onder de naam Welsmans) leverde meer informatie over zijn verblijf in Nederlands-Indië op. Ik ontdekte dat hij op 16 november 1857, een dag na zijn 39e verjaardag, met het zeilschip Tollens vanuit Hellevoetsluis naar Java vertrokken was. Ook bleek dat hij nog niet eerder in de tropen was geweest. Hij had een contract getekend voor zes jaar, maar amper anderhalf jaar na aankomst was hij kennelijk al overleden, mogelijk als gevolg van een tropische ziekte.
Wel had Arij, voordat hij naar Java vertrok, al enige militaire ervaring opgedaan. In 1840 treedt hij als loteling in militaire dienst bij het 4e Batallion Artillerie, hij is dan kanonnier. Officieel duurde de dienstplicht vijf jaar, in de praktijk betrof het meestal slechts een korte periode in het eerste jaar, daarna werd men reservist en kon men opgeroepen worden voor oefeningen en diensten. In 1847 komt hij opnieuw in militaire dienst, nu als 'plaatsvervanger' van loteling Adrianus Petrus van Rijswijk uit Zevenbergen, en wordt dan geplaatst bij het 5e Regiment Infanterie. Voor deze volledige vervanging van vijf jaar krijgt hij door vader Johannes Baptist van Rijswijk f. 300,- betaald, waarvan f. 250,- (in vijf jaarlijkse termijnen van f. 50,-) naar zijn moeder Maria van Moergastel gaat die sinds 1845 weduwe is.
Ary Welsman was niet getrouwd, van een vrouw of kinderen wordt geen gewag gemaakt in de archiefstukken. Zijn beroep was kleermaker, blijkt uit een document uit 1850. In dat jaar woont hij nog steeds bij zijn moeder, samen met drie minderjarige zussen en een broer, het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat hij, sinds de dood van zijn vader Franciscus Henricus, de verantwoordelijkheid voor het gezin op zich genomen heeft. Die taak zal niet altijd gemakkelijk geweest zijn want op 4 januari 1852 wordt hij 'ingebragt' in de gevangenis van Breda, wegens openbare dronkenschap. Lang heeft die opsluiting overigens niet geduurd want een dag later wordt hij alweer ontslagen. Uit de stukken blijkt dat hij een litteken op z'n 'rechter koon' heeft, iets wat in 1857 ook uitdrukkelijk wordt vermeld in zijn KNIL-stamboekregistratie. Als hij in november van dat jaar naar Indië vertrekt, zijn moeder is dan al drie jaar dood, hebben zijn twee jongste zussen Maria Magdalena en Anna inmiddels de leeftijd van respectievelijk negentien en vijftien bereikt. Misschien dacht hij in Indië geluk en fortuin te vinden maar die wens komt helaas niet uit. Zijn nalatenschap bedraagt slechts f. 4,91½, dus nog geen vijf gulden.
4. Pieter Cornelis Welsman (1835 - 1877)
Nieuwsgierig geworden door de lotgevallen van mijn verre oudoom Ary Antonius Welsman speurde ik verder in de digitale bestanden van het Nationaal Archief. En wat bleek: ook zijn 17 jaar jongere broer Pieter (Petrus) Cornelis had ooit als soldaat de overtocht naar Oost-Indië gemaakt, een jaar na Ary, om precies te zijn. Op 15 november 1858 vertrok hij met het schip Autralië "uit het Nieuwe Diep naar zee" - het Nieuwe Diep is de marinehaven bij Den Helder - en op 26 juli 1872 keerde hij met de Noach I weer terug in Brouwershaven. Al met al was hij bijna 14 jaar in de kolonie gestationeerd geweest en had hij er een militaire loopbaan van in totaal 16 jaar opzitten. Veel details over die loopbaan zijn echter niet bekend.
Wat we wel weten is dat Pieter Cornelis op 19 mei 1856 als milicien wordt ingedeeld bij het 8e Regiment Infanterie, voor de duur van vijf jaar. Eigenlijk is hij uitgeloot maar hij treedt op als 'nummerverwisselaar' van een zekere Adrianus Wagemakers. Al op 22 mei 1856 gaat hij over naar het 5e Regiment Infanterie omdat hij daarmee een vrijwillige verbintenis aangegaan is voor de duur van zes jaar. Hij krijgt een premie van f. 20 en heeft de functie van 'Hoornblazer'. Op 23 augustus 1857 gaat hij over naar het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk waar hij wordt klaargestoomd voor een militair verblijf in Oost-Indië. Op 15 november 1858 vertrekt hij vervolgens met de Australië naar Batavia.
In zijn jonge jaren was Pieter Cornelis werkzaam voor een schoenmaker, mogelijk heeft hij dat beroep eveneens in Indië uitgeoefend, of misschien was hij ook daar hoornblazer. In zijn KNIL-stamboekregistratie wordt vermeld dat hij op 19 juli 1835 in Breda is geboren en dat hij een ovaal gezicht, smalle neus, bruine ogen en dito haar heeft. Zijn lengte bedraagt: 1 el, 5 palmen, 7 duimen en 8 strepen, wat het equivalent van 168,3 cm is. 'Merkbare teekenen', zoals een moedervlek, litteken of tatoeage, ontbreken. Hij was analfabeet, dat blijkt als hij op 7 mei 1873 in Breda met Maria Kuijpers trouwt en, als enige, onder de huwelijksakte geen handtekening kan zetten. Maria is de weduwe van Petrus van Leeuwen en de schoonzus van zijn jongste zuster Anna. Lang duurt het huwelijk echter niet want op 12 augustus 1877 overlijdt hij.
De lithografie die hierboven is afgebeeld dateert van omstreeks 1869. Dat jaar vormt een belangrijk kantelpunt in de mondiale geschiedenis omdat het Suezkanaal toen geopend werd. Een gebeurtenis die, niet geheel toevallig, samenviel met de opkomst van stoomschepen. De reisduur naar Indië werd hierdoor teruggebracht tot ongeveer zes weken, terwijl die voorheen nog zo'n drie tot vier maanden bedroeg. Voor de ontwikkelingen in de kolonie zou dit verstrekkende gevolgen hebben, niet alleen in economische zin maar eveneens op het bestuurlijke en militaire vlak. Tot in de verste uithoeken werden de laatste autonome volken, stammen en vorstendommen, vaak met veel geweld, alsnog onderworpen aan het Nederlandse gouvernementele gezag. Al snel was de hele archipel daarna bezaaid met forten en kwam er een vloedgolf van planters, bestuursambtenaren en zendelingen op gang.
5. Franciscus Johannes Welsman (1862 - 1935)
De laatste bloedverwant wiens 'Indische' verleden ik in deze post ga behandelen is een broer van mijn overgrootvader Arnoldus Johannes (Arnold) Welsman. Hij heette Franciscus Johannes (Frans) Welsman en werd op 9 april 1862 geboren in Kampen. Zijn leven kende een zodanig turbulent verloop dat ik er mogelijk ooit een hele post aan ga wijden, nu zal ik me echter beperken tot deze specifieke periode in zijn leven, plus de directe nasleep ervan.
Op 1 juni 1881 meldt Frans zich vrijwillig als soldaat aan bij het 8e Regiment Infanterie, waarbij hij een contract voor zes jaar tekent. Op 9 mei 1882 treedt hij dan in actieve dienst. Uit zijn stamboekregistratie blijkt dat hij op dat moment 165 centimeter en 8 millimeter lang is en dat hij een ovaal gezicht, blond haar en bruine ogen heeft. Waarschijnlijk verveelde hij zich bij de infanterie want op 21 oktober 1883 wordt hij 'overgenomen door de koloniale troepen', opnieuw met een contract voor zes jaar (hij krijgt daarvoor een 'gratificatie' van f. 300). Vervolgens vertrekt hij op 8 december met het stoomschip Madura, vanuit Amsterdam, naar Batavia en komt daar op 21 januari 1884 aan. In zijn nieuwe stamboekregistratie wordt een tatoeage op zijn linkerarm vermeld, iets wat er in de eerdere versie nog niet was. Maar uit diezelfde registratie valt, vreemd genoeg, niet op te maken bij welk onderdeel hij precies is ingedeeld (hoogstwaarschijnlijk is dat de infanterie), wel wordt duidelijk dat hij aan een contract van in totaal 12 jaar vastzit want pas op 17 augustus 1894 wordt hij ontslagen uit actieve dienst, dit nadat hij twee weken eerder met het stoomschip Princes Marie in Amsterdam is gearriveerd. Gezien de lange tijdsduur van zijn verblijf in Indië is het zeer waarschijnlijk dat hij daar samenleefde met een 'njaj', een huishoudster en tevens concubine, met wie hij de relatie verbrak toen hij naar Holland terugkeerde. Mogelijk had zij zelfs kinderen van hem (die hij dan niet 'gewettigd' heeft).*3
Wennen aan het leven in het vaderland blijkt ingewikkeld te zijn voor Frans. Op 12 mei 1896 trouwt hij in Kampen met zijn volle nicht Barendina Meulenbroek, geboren in 1864. Hun beider moeders zijn zussen, zodoende. Barendina heeft een 'onecht' kind van zeven maar die wettigt hij niet. Een jaar later gaan hij en Barendina alweer uit elkaar - in Zutphen scheiden zich hun wegen - officieel ontbindt een Rotterdamse rechter hun huwelijk echter pas in 1903. Inmiddels heeft Frans dan een odyssee door heel Nederland achter de rug, kennelijk lukte het hem in de tussenliggende jaren niet om ergens lang te blijven. Gezien zijn chaotische manier van leven sluit ik niet uit dat hij op Sumatra in de Atjehoorlog meegevochten heeft en daardoor aan PTSS leed. Frans overlijdt in 1935 te Rotterdam, zijn nicht en ex-vrouw Barendina is dan acht jaar eerder al gestorven in Haarlem. In Rotterdam was Frans na zijn scheiding van Barendina overigens nog twee keer getrouwd, respectievelijk met Elizabeth en Jacoba Dekker (zussen), wellicht daarover een andere keer meer.
©Huub Drenth
** Ga voor meer informatie hierover naar de site van dbnl.
*1 Het schilderij De Gouden Leeuw op het IJ voor Amsterdam is van Willem van de Velde, de Jonge. Hij schilderde het in 1686. Het was een oorlogschip dat werd gebouwd voor de Admiraliteit van Amsterdam. De twee, met de hand ingekleurde, lithografieën in deze post zijn van Johan Conrad Greive jr. Hij vervaardigde ze in 1869 naar schilderijen, aquarellen en tekeningen die Abraham Salm gemaakt had tijdens zijn reizen door Java. Sinds 1975 maken ze deel uit van de collectie van het Rijksprentenkabinet. Ga voor de volledige serie van 24 prenten naar deze pagina van het digitale magazine Issuu. De aquarel van de clipper Noach I werd in 1859 vervaardigd door Jacob Spin.
*2 Indramajoe is een regentschap ten noordwesten van Cirebon. Ik stuitte toevallig op Arij's aanwezigheid in Nederlands-Indië omdat ik zijn naam in de kwartierstaat van de familie Van Schothorst tegenkwam. Over een zekere Leendert Verboon werd daar gemeld: 'Over de herkomst van Leenderts tweede echtgenote vrouwe(?) Wilhelmina Sophia Maria Welsman kon niets worden gevonden. Haar geboorte viel in NOI niet te vinden en vooralsnog ook niet te Nederland. De op 28-8-1859 te Indramajoe (NOI) overleden Arij Antoine Welsman (militair), zou haar broer of vader kunnen zijn.' Ik ontdekte al snel dat Arij niet, zoals geopperd werd, de vader of broer van 'vrouwe' Wilhelmina Sophia Maria Welsman was. Zij stamde waarschijnlijk uit de Amsterdamse Welsman-tak, een (thans uitgestorven) protestantse lijn die heel in de verte mogelijk aan de katholieke verwant was. Wilhelmina overleed op 14 juni 1847 te Madioen, op ongeveer 27-jarige leeftijd. Uit gegevens van genealogisch onderzoeksbureau Roosje Roos bleek dat zij beiden de enige personen met de familienaam Welsman zijn die ooit bij de burgelijke stand van Nederlands-Indië ingeschreven hebben gestaan.
*3 In het koloniale Nederlands-Indië hebben altijd meer Europese mannen dan Europese vrouwen gewoond. Voor dit blanke mannenoverschot vond men een praktische oplossing: het concubinaat. De soldaten, planters of ambtenaren gingen samenleven met een Indonesische, of ook wel een Chinese of Japanse, vrouw. Zo' n vrouw werd een 'njai' genoemd. Voor verreweg de meeste Indo-Europeanen (Indo's) vormen njajs de verbinding met hun Indische roots. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik de lezer naar het boek De njai - het concubinaat in Nederlands-Indie van Reggie Baay (Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2008).
*4 In de tweede helft van de 19e eeuw vertrekken ruim 70.000 militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger naar de Oost, onder andere om ingezet te worden in de zeer bloederige Atjehoorlog. De op het schilderij Het transport der kolonialen afgebeelde lichting KNIL-militairen loopt, voorafgegaan door een tamboer en een fluitist, over de Rotterdamse Koningsbrug naar de Boompjes aan de Maas, om zich daar in te schepen voor de lange reis. Het is een donkere en kille dag, een oude vrouw, met aan haar hand een kind, neemt afscheid van een soldaat die waarschijnlijk haar zoon is. Op de achtergrond zijn masten en zeilen van schepen in de Oude Haven te zien, evenals een huizenrij aan de Spaansekade. Isaac Israels schilderde dit monumentale werk (het meet 160 x 300 cm) in 1883/1884. Hij was toen achttien (!) jaar.
Deel 2 van 'Indiëgangers in mijn eigen gelederen' heb ik gepubliceerd op 1 augustus 2023.






