Gedurende de achttiende eeuw maakte een groot aantal van mijn verre mannelijke bloedverwanten deel uit van het Staatse leger. En dat in alle mogelijke rangen, dus van voetsoldaat en korporaal tot kolonel en generaal-majoor. Hun bestaan was behoorlijk afwisselend, aangezien ze voortdurend van de ene naar de andere vestingstad trokken. Op die manier kregen ze een goed beeld van het leven in de Republiek, en ook van de verschillende landstreken, terwijl er tegelijkertijd maar weinig gevochten hoefde te worden, want de oorlogsvoering stond nu eenmaal op een relatief laag pitje in die tijd. Hetzelfde gold overigens voor de marine, op een enkele schermutseling na (met de Engelsen meestal) gebeurde daar ook weinig enerverends. Ik denk daarom dat ze een tamelijk gemakkelijk bestaan leidden, zeker als je hun dagelijkse leven vergelijkt met dat van de rest van de bevolking.
In de eeuw erna is de sfeer totaal anders, dan raken de steden overbevolkt en giert de armoede overal in Nederland door de straten. Alleen Oost-Indië biedt dan nog een mogelijkheid om aan die economische ellende te ontsnappen, zowel voor de staat als voor particulieren, waardoor er in de hele kolonie een zeer extreme vorm van exploitatie en uitbuiting van start gaat. In zijn boek 'Max Havelaar', dat in 1860 verscheen, heeft Multatuli die kwalijke toestanden behoorlijk accuraat beschreven en in 1931 doet Madelon Székely-Lulofs dit in haar roman 'Rubber' nog eens dunnetjes over.
De 'Oost-Indiëgangers' die ik in deze post ga behandelen hebben dat allemaal niet meer meegemaakt, die waren daar toen de VOC het er nog voor het zeggen had en de aanwezigheid van de Nederlanders, afgezien van Batavia, zich voornamelijk afspeelde in factorijen en forten langs de kust(en) en op een paar specerij-eilanden. Ze verbleven op Java toen ook May Khoen's verre voorouders in die streken arriveerden, dus wie weet hebben sommigen van hen elkaar wel eens ontmoet...
HD
Peter Sels I (1555-1634)
Via mijn voormoeder Sara Mechteld Sels (1730-1802) stam ik af van Paulus Sels, chirurgijn/Wundarzt te Gladbach (Mönchengladbach). Hij en ik verschillen 13 generaties. Deze Paulus Sels was waarschijnlijk afkomstig uit Baelen, een plaats gelegen ten zuidoosten van Turnhout in de Belgische Kempen. Een van zijn drie zonen, Peter Sels, vestigde zich omstreeks 1580 in het graafschap Zutphen, dat zo'n beetje de hele Achterhoek besloeg, en ruilde omstreeks diezelfde tijd de katholieke godsdienst in voor de protestantse. In Zutphen bracht hij het tot 'Rentmeester-generaal der geestelijke goederen in stad en schependom Zutphen' en 'Secretaris der gedeputeerder der Graafschap'. Hij was dus een zeer voornaam (en vermogend) heer geworden, hetgeen ook uit de Zutphense gevelsteen met zijn wapen, die hieronder staat afgebeeld, valt af te leiden. Zijn portret is overigens de oudste afbeelding van een voorouder die ik tot op heden bij mijn naspeuringen ben tegengekomen.
Peter Sels trouwde in totaal vier keer en ik stam af van zijn derde vrouw, Ludgert Schoolwijck (1565-1610). Zijn nakomelingen namen al spoedig belangrijke posities in het bestuur van het graafschap in en de familie ontwikkelde zich binnen een paar generaties tot een patriciërsgeslacht van machtige magistraten en hoge militairen. Twee eeuwen lang zouden ze een prominente rol spelen in het gewestelijke en het landelijke bestuur, evenals in het landleger en de zeemacht. Een aantal van hen kwam gedurende langere of kortere tijd ook in Oost-Indië terecht en met name over die leden van het geslacht Sels ga ik het in deze post hebben.
Johan Sels is een kleinzoon van bovengenoemde Peter Sels en een voorvader van mij (we verschillen tien generaties). Hij werd geboren in Zutphen en studeerde eerst aan de Illustere school te Deventer en daarna aan de Utrechtse universiteit. In 1658 trouwt hij met Anna Christina Muntz (1640-1680), dochter van een professor uit Duisburg. Johan volgt zijn vader Paul Sels, en ook zijn grootvader Peter, op als secretaris van Gedeputeerden der Graafschap en wordt in 1670 burgemeester van Groenlo, dit om lid te kunnen worden van de Staten van zijn gewest. In 1671 wordt hij afgevaardigd naar de Staten-Generaal in Den Haag. In 1673, als Zuid- en Oost-Nederland door de legers van Lodewijk XIV en de bisschoppen van Keulen en Münster bezet zijn, benoemt de Staten-Generaal hem tot 'buitengewoon commissaris van monstering'. In 1674, de oorlog is dan voorbij, wordt hij schepen van de stad Zutphen. Door financiële problemen komt hij in 1675 niet voor herbenoeming in aanmerking, wat in feite het einde van zijn ambtelijke loopbaan betekent. Vanaf 1679 ontvangt hij van de Staten een 'jaarlijkse onderstand' van 100 rijksdaalders. In 1694 reist hij, samen met zijn ongehuwde oudste dochter Elisabeth Christina, naar Oost-Indië. Drie jaar later overlijdt hij daar.
Paulus Sels (1658 - ca. 1700)
Over Johan Sels' oudste zoon Paulus is niet erg veel bekend. In februari 1681, na het overlijden van zijn moeder, komt hij onder voogdij van de Weeskamer te Zutphen te staan en krijgt dan twee mombers (voogden) toegewezen. In november van datzelfde jaar is hij inmiddels militair geworden, hetgeen te maken heeft met het feit dat zijn vader, vanwege schulden, een groot deel van zijn bezittingen verloren heeft (zie boven) en geen officieel ambt meer bekleedt. Ook zijn drie andere broers - Peter, Maurits en Willem Hendrik - gaan om die reden in het leger en maken daar carrière (ze worden alle drie commandeur, kapitein, op een oorlogsschip). In 1687 treedt hij in dienst van de VOC en vertrekt, met de rang van onderkoopman, naar Oost-Indië, waar hij omstreeks 1700 in Batavia, voor zover bekend: ongehuwd, gestorven is (hetgeen niet wil zeggen dat hij daar geen nakomelingen had). Mogelijk had hij toen de rang van opperkoopman.
Christina Elisabeth Sels (1661-1733)
Als weduwnaar Johan Sels in 1694 met zijn vrijgezelle dochter Christina Elisabeth naar Oost-Indië reist is zij reeds 33. Hijzelf is dan 58 en dat is behoorlijk oud voor zo'n zware onderneming. Mogelijk maakten ze die verre reis omdat Christina's broer Paulus (zie boven) een huwelijk voor haar had 'gearrangeerd' met Govert van Wijngaarden, opperkoopman te Batavia, want daarmee trouwt ze in Indië. Uit akten blijkt dat ze in 1711 wederom in Zutphen woont en dan inmiddels gescheiden (gesepareerd) is van Govert van Wijngaarden, met wie ze twee kinderen heeft: Cornelia (± 1699) en Gerhardus (± 1702). Ze moet dan al een paar jaar eerder vanuit Oost-Indië naar de Republiek zijn teruggekeerd want in een akte, gedateerd 5 september 1711, valt te lezen:'dat Juffr. Elisabeth Christina Sels, gesepareerde huisvrouw van Sr. Govert van Wijngaarden bekent uit eigen beweging haar slavinne Thamar van de kust uit Oost-Indie voor eenige jaren hier te lande gebracht, uit de slavernij ten eeuwigen dage te ontslaan en in vrijheid te stellen, waarna voornoemde gewezene slavinne haar vd. Juffrouw des aangaande hooglijkst bedankt.'
In 1720 hertrouwt ze met Bartholomeus Lodewijcks te Voorburg, maar ze blijft wel in Zutphen wonen. Govert van Wijngaarden is dan inmiddels overleden en heeft aan zijn twee kinderen 26.500 gulden nagelaten, een vermogen in die tijd. Kapitein Maurits Sels wordt voogd (bloedmomber) over haar kinderen.*2 Van Bartholomeus scheidt ze echter ook vrij snel, blijkt uit documenten. Wanneer ze precies is overleden is onbekend, maar waarschijnlijk is dat niet lang na 31 oktober 1731 gebeurd want op die datum legateert ze aan haar (zwangere) dochter Cornelia, huisvrouw van Mr. Johan van der Voort te Utrecht, een 'kapitaal van 5000 gld'. Ze woont dan bij haar zoon Gerhardus in Buren. In de desbetreffende akte, opgesteld te Vianen, wordt ze aangeduid als 'vrouwe Elisabeth Christina Sels, weduwe van Govert van Wijngaarden, in leven oppercoopman te Batavia, thans wonende te Buren'.
Peter Sels II (1665-1712)
Ook deze Peter Sels is een voorvader van mij, we verschillen negen generaties. Hij werd in 1665 geboren te Zutphen en is de tweede zoon van Johan Sels en Anna Christina Muntz. In 1712 overleed hij in de heerlijkheid Bredevoort en aangezien al zijn kinderen daar werden geboren wordt hij beschouwd als de stamvader van de Bredevoortse tak van de het geslacht Sels (de andere tak is de Zutphense).
Peter bezocht het gymnasium te Zutphen, maar door de minder gunstige omstandigheden waarin zijn ouders verkeerden (zie boven), koos hij voor een militaire loopbaan en nam hij in 1683 dienst in het regiment van de Prins van Nassau, erfstadhouder van Friesland. In 1688 is hij 'militerende onder de compagnie van de heer Moolenschot' en treedt te Bredevoort, waar zijn garnizoen gelegerd was, in het huwelijk met Hendersken Mensinck, dochter van de landschrijver aldaar. Helaas overlijdt zij niet lang na de geboorte van hun eerste kind waarna hij in 1692, eveneens in Bredevoort, hertrouwt met Sara ter Vile, dochter van Joost ter Vile, rentmeester en stadhouder van de heerlijkheid Bredevoort. Het echtpaar bezit veel onroerend goed in die streek, afkomstig uit de boedel van de familie Ter Vile.
In januari 1693, slechts enkele maanden na zijn huwelijk met Sara ter Vile, vertrekt Peter, als sergeant in dienst van de VOC, naar Oost-Indië maar kennelijk biedt die betrekking hem te weinig vooruitzichten want na zijn terugkeer in 1694 besluit hij om bij de 'zeedienst' (de marine) te gaan. Daar verloopt zijn carrière zeer voorspoedig: bij de Admiraliteit van Amsterdam wordt hij in 1696 tot 4e luitenant ter zee bevorderd en in 1702 heeft hij inmiddels de rang van commandeur ter zee bereikt, waarna hij in 1708 tot kapitein/commandeur van het oorlogsschip Mars wordt benoemd.
Aan zijn leven en carrière komt echter plotseling een einde als hij op 8 augustus 1712 te Bredevoort, in een duel met een zekere luitenant van Riemsdijck, dienende in de compagnie van Solner te Bredevoort, dodelijk verwond raakt in de borst. Uit een akte blijkt dat men deze kwestie in de doofpot heeft weten te stoppen door, om de schuldige te sparen, te doen voorkomen dat Peter niet aan zijn verwonding maar aan pleuritis is overleden; een oplossing waar de familie Van Riemsdijck waarschijnlijk een hoge compensatie voor heeft moeten betalen. Peter liet uit zijn huwelijk met Sara ter Vile, die ook gedurende hun huwelijk altijd in Bredevoort is blijven wonen, zes kinderen na, waarvan mijn voorvader Everhard Sels, geboren in 1707 en acht generaties van mij verwijderd, de jongste was.
Maurits Sels (1736-1771)
Everhard Sels (1707-1771) was getrouwd met Catharina Aleida van der Walle (1692-1771), dochter van Matthijs van der Walle, schepen te Maastricht. Ook Everhard was militair, met uiteindelijk de rang van kapitein. Zijn garnizoen was onder meer gelegerd te Maastricht, Geertruidenberg, Brielle en Breda.*3 Hij had vier kinderen, waarvan mijn voormoeder Sara Mechteld Sels (1730-1802) de oudste was. Haar broer Maurits was de jongste en over hem ga ik het nu hebben.
Maurits Sels werd op 24 november 1736 gedoopt te Maastricht, de stad waar ook zijn broers en zus zijn geboren. Hij trad in dienst van de Oost-Indische Compagnie (de VOC) en zeilt op 20 mei 1754, met het schip d'Eendragt van de Kamer van Amsterdam, als sergeant naar Oost-Indië. Hij is dan pas 17 jaar. Op 30 april 1756 wordt hij bevorderd tot vaandrig bij het 'vacante Bataljon Infanterie' op Java. In 1766, hij is dan luitenant te Batavia, wordt hij overgeplaatst naar Padang op Sumatra. Voordat hij vertrekt naar de noordelijker gelegen streek Passamang*4 laat hij in Padang op 8 december 1766 een testament opmaken waarin hij vastlegt dat, mocht hij komen te overlijden - in Passamang is in die tijd een oorlog met een lokale vorst, die gesteund wordt door de Engelsen, gaande - zijn goederen moeten worden opgestuurd naar Paulus Godfried van der Voort, oud-secretaris der Oost-Indische regering en Johan Abraham van der Voort, tweede secretaris van die regering.*5 Op 17 mei 1767 overlijdt Maurits te Padang, dus slechts vijf maanden na zijn vertrek uit Batavia, waarna de afwikkeling van zijn erfenis, vanwege een geschil, nog ruim vier jaar zal duren.
©Huub Drenth
*1 Op het schilderij zien we op de voorgrond een opperkoopman van de VOC, vermoedelijk Jacob Mathieusen en zijn vrouw; op de achtergrond heeft de schilder de retourvloot op de rede van Batavia afgebeeld. Een slaaf houdt een 'pajong' boven hun hoofd, hetgeen hun hoge status symboliseert. Het werk is vervaardigd door Albert Cuyp, omstreeks 1660.
Een opperkoopman in Batavia was verantwoordelijk voor alle handelswaar die de generale magazijnen van de VOC in kasteel Batavia binnenkwam en weer verliet. Daarnaast had hij het recht om, naast het uitoefenen van zijn officiële functie, ook privé handel te drijven, waardoor hij in korte tijd schatrijk kon worden. Naast de rang van opperkoopman kende de VOC ook nog de lagere rangen van koopman, onderkoopman en assistent, deze fuctionarissen waren in het algemeen op minder belangrijke factorijen werkzaam.
*2 Het geslacht Sels splitste zich begin 18e eeuw in twee takken: de Zutphense en de Bredevoortse. Maurits Sels (1668-1745) was de stamvader van de Zutphense tak, die zich, vanwege zijn huwelijk met Everdina Maria van Löben, de jong gestorven moeder van zijn enige nakomeling Ernst Sels, na verloop van tijd Van Löben Sels ging noemen. Maurits werd in 1696 voor het eerst commandant van een oorlogsschip en maakte als zodanig de Spaanse Successieoorlog mee. Op 17 mei 1705 nam hij deel aan een zeeslag met drie Franse oorlogsschepen en vergaarde daarin, naar verluidt, veel roem. In het Amsterdams Stadsarchief bevindt zich echter een zevental stukken betreffende de klachten van de gezamenlijke schippers over de slechte directie van kapitein Maurits Sels, de commandeur van de Oosterse en Noordse vloot, waardoor het grootste deel van de schippers in 1704 niet heeft kunnen uitvaren. Na de Vrede van Utrecht (1713) verliet hij de krijgsmacht en keerde terug naar Zutphen, waar hij in 1730 tot schepen werd gekozen.De jongste broer, Willem Hendrik Sels, geboren in 1670, maakte net zoals zijn broers Peter en Maurits carrière bij de zeemacht. Van 1700 tot 1710 voerde hij het bevel over verschillende oorlogsschepen, eerst voor de Admiraliteit van de Maze (Rotterdam) en later voor de Staten-Generaal. Hij huwde twee keer maar beide huwelijken bleven kinderloos. Met zijn tweede vrouw, Josina van der Voort, afkomstig uit Rotterdam, vestigde hij zich in 1713 te 's Hertogenbosch.
*3 Schout-bij-nacht Joost Sels (1701-1759) is een broer van Everhard Sels (en dus een oom van van mijn voormoeder Sara Mechteld Sels). Hij ging in de zeedienst en werd reeds in 1729 door het college der Admiraliteit van Amsterdam tot commandeur op een oorlogsschip aangesteld. Hij was het die, in 1735, op het fregat Wageningen de gevolmachtigde van de Staten-Generaal, de latere vice-admiraal Hendrik Lijnslager, naar Salee (een kapersnest op de noordkust van Marokko) bracht met het doel om daar tot slaaf gemaakte landgenoten vrij te kopen (hetgeen mislukte). We hebben het dan over de tijd van de Barbarijse slavenhandel. Eenmaal bevorderd tot schout-bij-nacht, in 1755, werd hem door de Staten-Generaal de niet gemakkelijke taak opgedragen de goede verstandhouding met de Bey van Algiers te herstellen. Twee jaar later stevende hij naar de West, waar hij in 1759 op Curaçao overleed.
*4 In de bergachtige landstreek Passamang (nu: Pasaman) doorsnijdt de evenaar het eiland Sumatra. Ik herinner me nog goed dat, in november 1995, May Khoen en ik daar 's nachts in een minibusje, komende van het Tobameer en op weg naar Bukittinggi, doorheen reden en dat we toen voorbij het 'Evenaar-monument' kwamen. Waarna we ons dus ineens op het zuidelijk halfrond bevonden. Ons bezoek aan Sumatra was begonnen in Medan - waar we, vanaf het Maleisische eiland Penang, met een veerboot naartoe gereisd waren - en eindigde in Padang, van waaruit we naar Jakarta vlogen (klik op het kaartje).
*5 Johan Abraham van der Voort (1732-1798) was een zoon van Cornelia van Wijngaarden (zie boven) en Johan van der Voort. Hij maakte een lange carrière bij de VOC die hij afsloot met de positie van gouverneur en directeur van Ambon. Hij keerde in 1777 terug naar de Republiek en kocht in 1786 het kasteeltje Couwenburg te Vught. Paulus Godfried van der Voort (1734-1784) doorliep een soortgelijk traject. Toen hij overleed was hij gouverneur van Makassar, op Zuid-Celebes. (Er bestond een bijzondere band tussen de families Sels en Van der Voort, maar de oorzaak ervan heb ik niet kunnen achterhalen HD).
*
Het kanonschot is een schilderij van Willem van de Velde II. Hij schilderde het omstreeks 1680. Een Nederlands oorlogsschip lost een kanonschot. Het schip ligt stil op het gladde water, de zeilen hangen helemaal slap. Aan weerszijden dobberen twee sloepen, in de verte is een ander Nederlands schip te zien, met gestreken zeilen. Het valt te bewonderen in het Rijksmuseum.
Veel van de informatie in deze post is afkomstig uit: Genealogie van het geslacht Sels - van Löben Sels te Gladbach, Zutphen en andere plaatsen, met stamtafels van de in Rijnland gebleven liniën, 1525-1922, bronnenstudie. Door: W. Wijnaendts van Resandt, Arnhem 1923.
Op 3 juli 2023 publiceerde ik deel 1 over dit thema. Deel 2 is meteen mijn laatste bijdrage over 'eigen Oost-Indiëgangers', aangezien ik het niet tot een te groot onderwerp in deze blog wil laten uitgroeien. Bovendien geven deze twee delen een redelijk goed beeld van wat voor soort mensen er zoal naar Oost-Indië vertrok. Ik ontdekte bijvoorbeeld ook nog dat ik via een gezamenlijke voorouder verwant ben aan (de beroemde en beruchte) Herman Willem Daendels, dat is natuurlijk leuk om te weten maar meer ook niet. Ik ga daar dus geen speciale aandacht aan besteden. Waaraan ik nog toe wil voegen dat uit mijn directe familie niemand in Nederlands-Indië/Indonesia was toen daar in de tweede helft van de jaren veertig de onafhankelijkheidsstrijd uitgevochten werd.