woensdag 10 juli 2019

Neo-confucianisme voor beginners



Een Confuciustempel

Het examenstelsel

Het neo-confucianisme is een breed ontwikkelde vorm van het confucia-nistische gedachtegoed waarin onder andere elementen van het taoïsme en het boeddhisme zijn opgenomen. Sedert de tijd van de Song-dynastie (960 - 1279 n.Chr.) tot het einde van het keizerrijk in 1912 heeft deze filosofie het intellectuele leven, evenals de geest van het regeringsapparaat, in de Chinese samenleving gedomineerd. Een belangrijke rol hierin speelde het examenstelsel - de gangbare methode om ambtenaren te rekruteren - dat in principe openstond voor iedereen (van het mannelijk geslacht) die geletterd was en waarbij afkomst dus geen allesbepalende factor vormde. Het bood intelligente lieden een mogelijkheid om carrière te maken binnen de Chinese bureaucratie en legde tegelijkertijd de macht van de adel en het leger, tot in de verste uithoeken van het rijk, enigszins aan banden. Vanaf de Song-dynastie bestond het (staats)examenstelsel grofweg uit drie niveaus: die van de stad/regio, de provincie en het keizerlijk hof/de staat. Ook werd de focus meer en meer gericht op kennis van de teksten van Confucius en zijn navolgers, zoals die door de neo-confucianist Zhu Xi bij elkaar waren gebracht in de zogeheten 'Vier boeken'.

Het neo-confucianisme is een in wezen rationalistische, met name op gedrag en gedragsregels gerichte, filosofie die is gebaseerd op een nieuwe interpretatie van de confucianistische geschriften uit de periode van de Zhou-dynastie, dus uit de periode van de eerste driehonderd jaar na Confucius' dood (in 479 v.Chr). Deze oude confucianistische geschriften werden uitvoerig geannoteerd en ook werd de rangorde van de delen her en der veranderd. Hierdoor kwam de nadruk meer te liggen op de filosofische inhoud dan op de filologische aspecten, waarop de vroegere geleerden zich vooral gericht hadden. Evenals het 'oude' confucianisme kenmerkt het neo-confucianisme zich door z'n praktische (bestuurskundige) gerichtheid. Maar naast dat werden nu ook metafysische, holistische, elementen in de leer opgenomen.*1 Het neo-confucianisme ontwikkelde zich daarmee tot een meer complete, en in wezen voor iedereen toegankelijke, filosofie.


De ontmoeting van Confucius, Lao-tze en Boeddha

Metafysica

Een centrale rol wat dit betreft was voor de I Tjing (Boek der veranderingen) weggelegd. Dit boek, waarvan kosmologische speculatie een belangrijk deel uitmaakt, stond oorspronkelijk wat aan de zijlijn. De al eerder genoemde neo-confucianist Zhu Xi distilleerde mede uit dit werk een soort van 'op de ratio gerichte confucianistische metafysica'. Een belangrijk onderdeel van zijn bespiegelingen vormt het dualisme tussen Qi, de aan tijd gebonden fysieke vorm van het zijn en Li, de essentie van het zijn. Qi volvoert de cyclus van ontstaan en sterven (het tijdelijke en vergankelijke), terwijl Li deel uitmaakt van de alomvattende natuurkracht, die overal in aanwezig is en nooit vergaat (het perfecte, eeuwige en oneindige). Het doel van de geleerde is Li te bestuderen en te bevatten (de Chinese naam voor neo-confucianisme is dan ook Sòng-Míng lǐxué, vaak afgekort tot Lǐxué, ofwel: de bestudering van Li). 

Door deze innovatie, en het feit dat er bepaalde concepten uit het taoïsme en boeddhisme overgenomen werden door de neo-confucianisten, werd het monopolie van het taoïsme en boeddhisme op het gebied van metafysica doorbroken. Toch is het neo-confucianisme vooral een filosofie van de stoffelijke en aardse wereld, en niet zozeer van de bovennatuurlijke. Men gelooft niet per se in een hemel/nirvana (zoals in het boeddhisme) noch streeft de neo-confucianist naar onsterfelijkheid (zoals veel taoïsten). Wat men waarneemt wordt als reëel beschouwd (in tegenstelling tot het boeddhisme dat de waargenomen wereld als illusie opvat). Bovendien legt deze filosofie de nadruk op (sociale) zelfontplooiing (in de betekenis van 'werken') en maatschappelijke zingeving (in tegenstelling tot het mystieke taoïsme, dat zich meer richt op meditatie en afzondering). Dit sociale element wordt, evenals bij het vroegere confucianisme, uitgewerkt in de plichten van het verantwoorde-lijke individu ten aanzien van familie, clan en staat. Praktisch vertaalt zich dit in het ideaal om als man/leider/bestuurder, op welk niveau dan ook, een goed en rechtvaardig gezag uit te oefenen en anderen te inspireren als het gaat om het gezamenlijk aanpakken van problemen en het onderling bieden van hulp en bijstand. Van degenen die in de maatschappelijke hiërarchie met minder (of geen) macht zijn bedeeld (en dat geldt niet alleen vrouwen en kinderen), wordt verwacht dat zij zich steeds, volgzaam en zonder kritiek, aan dit gezag onderwerpen.

 

 


De Bokseropstand

Eind negentiende eeuw was China een grootmacht in verval, hetgeen in sterke mate met de politieke en militaire zwakte van de aartsconservatieve Qing-dynastie te maken had. De westerse mogendheden die 'concessies' (min of meer autonome gebieden) in het land bezaten profiteerden hiervan door hun commerciële belangen verder uit te breiden. Zo bedongen ze onder andere mijnbouwvergunningen en vrije toegang tot alle belangrijke zeehavens. Toenemende sociaaleconomische ontwrichting leidde tot grote onvrede bij ontwortelde en verpauperde boeren, die in de ban raakten van rebellerende, semi-religieuze, genootschappen. Dit resulteerde in, wat in het Westen genoemd werd, de Bokseropstand die zijn hoogtepunt beleefde tussen 1899 en 1901.

De Bokserbeweging (pinyin: Yihétuán, ofwel: Vuisten der gerechtvaardigde eensgezindheid) was sterk nationalistisch van aard en richtte zich tegen alles wat 'westers' was. Spoorwegen werden opgebroken, telegraafverbindingen onklaar gemaakt en kerken vernield; missionarissen, zendelingen en Chinese christenen werden op grote schaal gemolesteerd en vermoord. In een later stadium richtte de woede zich ook op de westerse en Japanse handelselites in de grote steden en de bewoners van de diplomatenwijk in Peking. Een internationale troepenmacht werd in het leven geroepen, die lukte het om de opstand, in de loop van 1901, definitief de kop in te drukken. Hierna was de geloofwaardigheid van het keizerlijk hof in Peking - dat zich achter de opstandelingen had geschaard en na de nederlaag naar de vroegere hoofdstad Xi'an was gevlucht - zodanig beschadigd dat een politieke omwenteling onafwendbaar was geworden. In 1912 werd Puyi, de laatste Qing-keizer, afgezet en de Republiek China uitgeroepen. Generaal Yuan Shikai die, tegen de keizerlijke bevelen in, met zijn leger de Boksers van het begin af aan met harde hand bestreden had, werd daarna, op verzoek van revolutionair en vader des vaderlands Sun Yat-sen, de eerste officiële president.

 

 

Nieuw Confucianisme

Een ander belangrijk gevolg van het neerslaan van de Bokseropstand door een coalitie van 'moderne' buitenlandse mogendheden was dat, begin twintigste eeuw, de traditionele wereldbeschouwing in China vervangen werd door de westerse, wetenschappelijke, manier van denken, die het ‘nieuwe leren’ (xin xue) werd genoemd. In 1905 werd het staatsexamen voor ambtenaren afgeschaft en kwam er dus eveneens een einde aan de massale bestudering van de neo-confucianistische geschriften. Het confucianisme was zwaar onder vuur komen te liggen aangezien het verantwoordelijk werd gesteld voor de kennis-achterstand van China, waardoor het eens zo machtige land in de negentiende eeuw een speelbal was geworden van een aantal Europese landen en ook van buurland Japan. De verwesterlijking lokte echter felle discussies uit tussen de voorstanders van het moderne gedachtegoed en de vurige verdedigers van de eigen eeuwenoude tradities. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw ontstond er dan ook een krachtige intellectuele tegenbeweging ten aanzien van de vele 'on-Chinese' invloeden, het zogeheten Nieuw Confucianisme.

Sinds 1949 is in China de communistische partij (CCP) aan de macht. Deze trachtte tijdens de 'Culturele Revolutie' (1966 - 1976), onder aanvoering van Mao Zedong en met grof geweld, alle confucianistische (hiërarchische) invloeden uit te roeien omdat ze het ontstaan van een socialistische klasseloze maatschappij in de weg stonden. Een streven dat al spoedig als mislukt kon worden beschouwd, maar toen inmiddels al gigantisch veel menselijk leed en cultuurhistorische schade had aangericht. Wel is het zo dat door het communistische regime vrouwen officieel gelijke rechten kregen en dat polygynie verboden werd (en later ook de eenkindpolitiek ingevoerd werd), wetgeving waardoor de familie-, gezins- en opvoedingsstructuren binnen de Chinese samenleving, voor het eerst sinds duizenden jaren, drastische veranderingen zouden ondergaan.

 


De revival

Het confucianistische gedachtegoed is duidelijk zo diepgeworteld in de Chinese cultuur dat enkele decennia van hardcore communisme slechts een rimpeling op het wateroppervlak van de geschiedenis lijken te zijn geweest. Tegenwoordig wordt Confucius weer massaal vereerd en worden de confucianistische ‘klassieken’ verspreid in de vorm van kinderboekjes, stripverhalen en films. De basisprincipes  van het confucianisme maken opnieuw deel uit van de lesprogramma's op scholen en worden zelfs in de centrale partijschool van de CCP onderwezen. Naast het officiële onderwijs bestaan er talloze privé-initiatieven om kennis op te kunnen doen over het confucianisme. In 2008 herstelde de Chinese regering een aantal traditionele confucianistische feestdagen in ere, zoals Qingming, het herdenkingsfeest voor de doden, en Duanwu, het Drakenbootfestival. Het tegenwoordige regeringsbeleid is gericht op zowel moderne ‘wetenschappelijke ontwikkeling’ (kexue fazhan) als het aloude confucianistische ideaal van een ‘harmonieuze maatschappij’ (hexie shehui). Met andere woorden: na honderd jaar is Confucius weer helemaal terug, hetgeen inmiddels tot in elk aspect van het dagelijkse leven merkbaar is in China en eveneens in de houding van dat land ten opzichte van andere landen, volkeren en culturen.*2


©Huub Drenth
 


*1 Dit holistische denken gaat ervan uit dat sociopolitieke fenomenen in relatie staan met natuurlijke, kosmische patronen; dus dat er sprake is van onderlinge afhankelijkheid in termen van oorzaak en gevolg. Hetgeen impliceert dat alle dingen in het universum met elkaar verbonden zijn. Ook de mens maakt deel uit van dat systeem, zijn acties hebben eveneens invloed op de rest van de kosmos. Dit gedachtegoed zorgt ervoor dat men in China, ook tegenwoordig nog, veel belang hecht aan numerologie, windrichtingen (feng shui), astrologie en het uitvoeren van rituelen (teneinde de hemelse machten te beïnvloeden).

*2 Het zal de lezer duidelijk zijn dat het confucianisme, zeker in z'n huidige 'Xi Jinping-verschijningsvorm', weinig ruimte biedt voor belangrijke westerse waarden als democratie, individualisme, zelfbeschikking en het recht op een eigen (etnische, culturele of seksuele) identiteit. In die zin staat de doctrine, die in wezen xenofoob en paternalistisch van aard is, diametraal tegenover gangbare westerse opvattingen. Gezien de opkomst van China als wereldmacht zal dit in de toekomst ongetwijfeld tot veel (meer) politieke spanningen en conflicten gaan leiden tussen beide stelsels. Persoonlijk vind ik dat het Westen (met name Europa) zich hier te weinig bewust van is. HD

 

 

Bronnen voor deze post: o.a. Wikipedia, Geledraak.nl, https://www.sampol.be/2008/09/china-de-comeback-van-confucius
Zie ook mijn post over Confucius en het Confucianisme
Evenals mijn posts over: