dinsdag 23 februari 2021

May Khoen's voorouders ~ deel 14


  

 
Het toppen van het suikerriet voor nieuwe stekken.

Inmiddels ben ik aangekomen bij de laatste periode van May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei's werkzame leven. Gedurende de eerste helft van de jaren negentig van de negentiende eeuw stond hij voornamelijk bekend als eigenaar van de toko Ko Djie Soei en Co. te Magelang, hoewel niet uitgesloten kan worden dat hij zich ook met andere zakelijke activiteiten bezighield. In de tweede helft van dat decennium verlegde hij zijn werkterrein naar Semarang, waar hij zijn geld verdiende als gevolmachtigde van de opiumpachter, zijnde Oei Tiong Ham, en tevens zelf figureerde als pachter en als borg in het toenmalige belastingstelsel, steeds in nauwe samenwerking met diezelfde Oei Tiong Ham. De periode die daarop volgt zou de 'episode van de aandelen, de commissariaten en de bestuursfuncties' genoemd kunnen worden. En ook dan opereert hij nog steeds in het kielzog van Oei Tiong Ham die, na zijn dood in 1924, 'de man van 200 miljoen' genoemd zou gaan worden.

 

Naamloze Vennootschappen

Op 3 maart 1902 wordt onderstaand bericht gepubliceerd in het Soerabaiasch Handelsblad. Gemeld wordt dat de 'Maatschappij tot exploitatie der suikerfabriek Tangoel Angin' is opgericht. Het aandelenkapitaal bedraagt f. 600.00 (omgerekend naar nu is dat zo'n € 8.000.000). Eigenaar van de fabriek te Sidhoardjo, sinds 1896, is Oei Tiong Ham die ook nog vier andere suikerfabrieken bezit. May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei is een van de aandeelhouders en tevens is hij een van de twee commissarissen van de naamloze vennootschap. Mr. C. W. Baron van Heeckeren, al jaren de belangrijkste advocaat van Oei Tiong Ham (en tevens landsadvocaat), treedt op als directeur.

 

 

 

In respectievelijk 1902 en 1904 wordt Ko Djie Soei eveneens tot commissaris van de suikerfabriek Redjo Agoeng in Madioen en de suikerfabriek Pakkies te Pati benoemd, beide ook met een aandelenkapitaal van f. 600.000. Het zijn feiten waaruit blijkt dat Oei Tiong Ham, na het wegvallen van de inkomsten uit de belastingpachten, een andere zakelijke koers is gaan varen en zijn ondernemingen begint onder te brengen in naamloze vennootschappen. In 1906 richt hij de Bankvereeniging Oei Tiong Ham en de Bouw Maatschappij Oei Tiong Ham (de latere Bouw Maatschappij Randoesari) op en ook dan blijkt Ko Djie Soei nog steeds een belangrijke positie in Oei Tiong Hams snel expanderende imperium in te nemen want in beide gevallen wordt hij tot directeur benoemd (klik op de afbeelding). Ongetwijfeld is hij ook nu weer een van de aandeelhouders.

 


In 1908 worden ook Oei Tiong Hams suikerfabrieken Ponen en Krebet, beide gelegen in Oost-Java, naamloze vennootschappen. Volgens een bericht in De Indische Mercuur van 24 maart 1908 hebben beide vennootschappen "ten doel de overname en verdere exploitatie van de suikerfabriek, en om de daarvoor noodige gronden over te nemen, te huren, te beplanten, in eigendom of erfpacht te verkrijgen, de producten te verkoopen en alles te verrichten wat daarmede in verband staat." Het kapitaal van de vennootschappen bedraagt respectievelijk f. 600.000 en f. 1.000.000, steeds in aandelen van f. 50.000. Directeur der beide ondernemingen: Mr. C.W. Baron van Heeckeren. Commissarissen voor beide fabrieken: Oei Tiong Ham en Ko Dji Soei.


Entree van de Suikerfabriek Krebet te Malang.

Randoesari en Pakoenden

Van de vertrouwensband die er tussen Oei Tiong Ham en Ko Djie Soei bestaat getuigt ook het feit dat hij in de Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië gedurende de jaren 1902 - 1915 steevast als administrateur/huurder van de landerijen Randoesari en Pakoenden vermeld staat. De gebieden worden dan nog gebruikt voor de teelt van gewassen, met als belangrijkste producten padi en klappers, en zijn gelegen aan de zuidrand van de bebouwing van het toenmalige Semarang. De landerijen beslaan samen circa 225 hectare en Oei Tiong Ham is de eigenaar. Er wonen in 1910 zo'n 1350 mensen in de verschillende kampongs en de verpondingswaarde is ongeveer f. 300.000.

Al sinds 1907 ontwikkelt de gemeente Semarang plannen om haar stedelijke bebouwing in zuidelijke richting uit te breiden, en ook om de daar gelegen kampongs van riolering te voorzien, maar zoals onderstaande kaart uit 1914 laat zien stuit ze daar dan al snel op de macht van landheren als Be Kwat King (Peterongan) en Oei Tiong Ham (Pakoenden en Randoesari) die deze plannen zo lang mogelijk proberen tegen te houden teneinde grote financiële verliezen te vermijden (alle grijze gebieden rondom de stad Semarang zijn particuliere landerijen, de paarse zijn in het bezit van de gemeente). Peterongan wordt door Be Kwat King, een zoon van Majoor Be Biauw Tjoan, aan de gemeente verkocht maar Oei Tiong Ham weigert dat. Die weerbarstige houding houdt tot 1920 stand, dan wordt Pakoenden, door veranderde wetgeving, onteigend ten behoeve van woningbouw*1. Dit is wat Pauline van Roosmalen erover schrijft in haar dissertatie Ontwerpen aan de stad. Stedenbouw in Nederlands-Indië en Indonesië (1905-1950)*2:

De vrees van Oei en Be voor onteigening van hun grond was reëel. Het autocratisch bewind dat evenals elders ook op hun landerijen heerste – bewoners van de gronden van Oei bijvoorbeeld betaalden huur en waren daarnaast gedwongen zijn akkers te bewerken en zijn erf schoon te houden – en de vaak uitermate slechte woningen waren namelijk in toenemende mate onderwerp van kritiek. De gemeenteraad van Semarang en met name raadslid D.J.A. Westerveld, die in 1910 en in 1912 uitgebreid onderzoek had gedaan naar de gezondheid en woningen van de inheemse bevolking in Semarang, huldigden wat dat betreft een duidelijk standpunt: verbetering van de woonomstandigheden van de inheemse bevolking op particuliere landen vereiste een consequent gemeentelijke grondbeleid. Onteigening van particuliere grond was daartoe één van de middelen.



 

Colonial Exhibition

In 1914 vindt de internationale Koloniale Tentoonstelling in de stad Semarang plaats en voor dit evenement stelt Oei Tiong Ham een deel van zijn particuliere land Randoesari ter beschikking. Speciaal voor de tentoonstelling worden door de gemeente tal van kostbare infrastructurele maatregelen getroffen maar het zit de organisatie bepaald niet mee want vlak voor de officiële opening breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Een aantal landen ziet op de valreep nog van deelname af en er komen veel minder bezoekers dan op voorhand verwacht mocht worden. De organisatoren van het evenement krijgen uiteindelijk dan ook te maken met een groot financieel deficit. Aangezien May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei in die tijd nog steeds de functie van administrateur van Randoesari vervult - en daar waarschijnlijk ook een landhuis bewoonde - mag men zonder meer aannemen dat hij, bij de totstandkoming van dit internationale gebeuren, een prominente rol heeft gespeeld. Ook ligt het zeer voor de hand dat hij en zijn gezinsleden de tentoonstelling toen bezocht hebben.
 



Gang Besen

Het beeld van het laatste decennium van Ko Djie Soei's leven is enigszins vaag. Ondanks het feit dat hij tot en met 1915 genoemd wordt als administrateur van de landerijen Randoesari en Pakoenden lijkt de band met Oei Tiong Ham toch iets minder sterk te zijn dan voorheen het geval was. Hetgeen ongetwijfeld ook te maken heeft met het feit dat Oei Tiong Ham steeds vaker hoogopgeleide personen (veelal Europeanen) op leidinggevende posities binnen zijn snel-groeiende zakenimperium aanstelt. En ook omdat zijn zonen zitting beginnen te nemen in de top van de onderneming. Het oude systeem van kongsi's wordt rond 1910 voorgoed verlaten en vertrouwelingen als Ko Djie Soei verdwijnen in een dergelijke 'moderne' constellatie, waar inmiddels ook een internationale scheepvaartmaatschappij deel van uitmaakt, langzaam naar de achtergrond. Zelfs van Oei Tiong Bhing, Oei Tiong Hams broer, hoor je dan vrijwel niets meer.

Of Ko Djie Soei dit een betreurenswaardige zaak heeft gevonden is maar zeer de vraag, hij is inmiddels begin vijftig en in de tropen wordt dat in die tijd al min of meer als 'bejaard' beschouwd. En ongetwijfeld heeft hij ook meer dan genoeg kapitaal vergaard om rustig te kunnen gaan rentenieren. Dus komen we in de koloniale media zijn naam steeds minder vaak tegen. Hetgeen niet wegneemt dat hij nog wel eens een lucratief commissariaat accepteert en tevens vanuit zijn kantoor in Gang Besen vastgoed (zowel woonhuizen als kantoorpanden) beheert. Maar na 1915 wordt het toch tamelijk stil rond hem. Op 10 april 1922 overlijdt hij, een paar dagen voor zijn 63e verjaardag.

 


 

  

©Huub Drenth

 

*1 Deze gespannen situatie leidt in 1919 ook tot de rechtszaken die het begrafenisfonds Kian Goan/Kian Gwan en de gemeente Semarang tegen elkaar aanspannen inzake de vaarrechten op de Kali Garang, voor zover deze rivier door het landgoed Simongan loopt (zie kaart boven). Dit grondgebied, gelegen ten zuidwesten van Pakoenden en Randoesari, is eveneens eigendom van Oei Tiong Ham. Vertegenwoordiger van het begrafenisfonds (in feite dus van Oei Tiong Ham) in deze rechtszaken is Oey Tjien To, May Khoen's overgrootvader van moeders zijde. Zie voor de details van deze juridische kwestie mijn post van 11 maart 2020.

(De landerij Karangtempel (18 ha.) op bovenstaand kaartje was in 1919 eigendom van Oey Tjien To. Evenals het land Krapijak of Kalipantjoer (402 ha.) dat in het noordwesten tegen Simongan aan lag. In 1920 richt Oey Tjien To de N.V. Cultuur Handel en Bouw-Maatschappij Kembangan op en brengt ook deze gebieden daarin onder. Tegenwoordig zijn het wijken in de gemeente Semarang.)

*2 P.K.M. van Roosmalen; Ontwerpen aan de stad. Stedenbouw in Nederlands-Indië en Indonesië (1905-1950), Delft 2008 (pag. 42-47). Zie: https://www.researchgate.net/publication/282817401_Ontwerpen_aan_de_stad_Stedenbouw_in_Nederlands-Indie_en_Indonesie_1905-1950

PS Op 23 januari 2022 vernam ik van Peter Post, verbonden aan het NIOD, die i.v.m. zijn studie naar het Oei Tiong Ham Concern ook onderzoek naar deze kwestie heeft gedaan, dat de informatie die Van Roosmalen over de particuliere landen Pakoenden en Peterongan geeft onjuist is. Van Peterongan wordt in 1920 slechts een kleine strook aan de gemeente overgedaan, de rest wordt in 1929 verkocht aan de Javasche Bank. De onteigening van Pakoenden ging in z'n geheel niet door, dit vanwege het feit dat de gemeente Semarang niet over de benodigde financiële middelen beschikte.


Semarang, Gang Besen (l) en Gang Pinggir.

zondag 21 februari 2021

May Khoen's voorouders ~ deel 13

 



Ko Djie Soei (1859 - 1922), May Khoen's overgrootvader in de afstammingslijn die begint bij (Nel) Ko Kiong Nio, de grootmoeder door wie May Khoen mede is opgevoed, is om meerdere redenen een zeer interessante figuur. Zijn geschiedenis is namelijk onlosmakelijk verbonden met de vele maatschappelijke veranderingen die zich in de decennia rond 1900 in Nederlands-Indië, en dan met name op Java, voltrokken. Het eerste deel van z'n leven werd nog bepaald door de oude koloniale verhoudingen, evenals de tradities binnen de peranakan-cultuur, terwijl het laatste deel sterk beïnvloed werd door wat men 'de moderne tijd' zou kunnen noemen. Gedurende de overgangsperiode tussen deze twee tijdvakken, zo tussen 1895 en 1910, was zijn lot in sterke mate gerelateerd aan dat van de Semarangse zakenman Oei Tiong Ham, een samenwerking die waarschijnlijk de basis vormde van de status, het bezit en het vermogen die hij zich uiteindelijk zou weten te verwerven.

Het is belangrijk om te beseffen dat rond de eeuwwisseling het (belasting)pachtstelsel op Java, stukje bij beetje, werd opgeheven en plaats maakte voor een systeem van reguliere belastingheffing door het gouvernement. De belastingpacht was in handen van een kleine peranakan-elite die haar rijkdom voor een groot deel aan dat specifieke systeem ontleende. De pacht 'rouleerde' tussen de leden van de verschillende kongsi's binnen dit maatschappelijk segment, steeds bestaande uit pachters en borgen. De kongsi's konden zowel lokaal als regionaal van aard zijn, dit laatste was met name bij de 'dure' verpachtingen, zoals de opium- en de slachtpacht, het geval. Aangezien leden van deze sociale laag in de regel ook de 'officiersfuncties' bekleedden hadden ze tevens de bestuurlijke macht binnen de eigen etnische groep in handen. Door het onderling uithuwelijken van hun zonen en dochters, over geheel Java, wisten ze die positie tot de eeuwwisseling te handhaven. Voor degenen die zich succesvol wisten aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen gold dat ook nog voor de koloniale periode erna.HD

 

Opiumschuivers op Java.


De kongsi van Oei Tiong Ham

De eerste keer dat in de koloniale media de naam van Ko Djie Soei valt in relatie tot Oei Tiong Ham is op 20 juli 1897 als het Bataviaasch Nieuwsblad mededeelt dat Kho Djie Soei, in zijn functie van gevolmachtigde van de opiumpachter te Semarang (zijnde Oei Tiong Ham), naar Ambarawa, een plaats iets ten zuiden van Semarang, is afgereisd en bij het controleren van de opiumkas aldaar een tekort van f. 2300 vastgesteld heeft.*1 Of Ko Djie Soei, behalve voor de opiumpacht, ook de zaakwaarnemer voor Oei Tiong Hams andere belastingpachten in de residentie Semarang is wordt niet vermeld.

Dat hij dan inmiddels volledig deel uitmaakt van de kongsi van Oei Tiong Ham blijkt wel uit het bericht van 25 september van datzelfde jaar in De Locomotief waarin medegedeeld wordt dat Ko Djie Soei pachter van de slachtpacht voor het jaar 1898 in Semarang is geworden, met als borgen Oei Tiong Ham en diens broer Oei Tiong Bhing. Pachtbedrag voor dat jaar: f 96.120 (zie ook mijn post van 21 januari 2021). Op 25 november 1897, dus twee maanden later, meldt dezelfde krant dat aan Oei Tiong Ham de opiumpacht in de residentie Soerabaja is toegewezen, voor f. 1.180.000 op jaarbasis. Borgen in dit geval: "Oei Tiong Bhing en Kho Dji Soei, respectievelijk luitenant en handelaar van beroep".*2

 

Majoor-titulair Be Biauw Tjoan.

De Semarangse Kong Koan
Begin januari 1900 ontstaat er een soort machtsvacuüm binnen de Kong Koan te Semarang. Majoor Liem Liong Hien wordt op eigen verzoek eervol ontslagen. Hij is de schoonzoon van titulair-Majoor der Chinezen Be Biauw Tjoan en gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw waren zij de twee rijkste en machtigste personen in Semarang.*3 Hun geld hadden ze verdiend met de opiumpacht en ook bezaten ze veel land, vastgoed en andere zaken. De Kong Koan beschikt over twee kapiteins die Liem Liong Hien op zouden kunnen opvolgen: Tan Koen Siong en Oei Tiong Ham. Qua anciënniteit is Tan Koen Siong aan de beurt maar Oei Tiong Ham is veel rijker en machtiger. Dus kiest Tan Koen Siong eieren voor zijn geld en dient een verzoek tot eervol ontslag in, teneinde gezichtsverlies te voorkomen. En hij staat daarin niet alleen want ook luitenant Sie Tjing Lion doet dat. Waarna als enige leden van de Kong Koan overblijven: kapitein Oei Tiong Ham, zijn broer luitenant Oei Tiong Bhing, en (hun naaste verwant) luitenant Oei Mo Sing.

Op 29 januari 1900 meldt De Locomotief dat de Semarangse Kong Koan bij de resident een voordracht ingediend heeft voor 'de vervulling der betrekking van officier' binnen dat orgaan. Tan Siauw Lip en Koo Djie Swie (= Ko Djie Soei) worden genoemd als gegadigden voor de post van luitenant. Kandidaat voor de opengevallen functie van kapitein is luitenant Oei Mo Sing. Op 27 februari van datzelfde jaar meldt het Soerabaijasch handelsblad dat Oei Tiong Ham, op dat moment nog kapitein, ongetwijfeld Majoor der Chinezen te Semarang zal worden en dat de kans groot is dat dan zijn broer, luitenant Oei Tiong Bhing, dan de rang van kapitein gaat krijgen. Ook meldt de krant dat met een eventuele aanstelling van Oei Mo Sing en Ko Djie Soei, respectievelijk een familielid en een vertrouweling van Oei Tiong Ham, het bestuur van de Chinese wijk in Semarang weldra in één hand zal zijn en dat dit op zich een bedenkelijke zaak is.
Op 14 juni 1901 komt er bericht uit Buitenzorg dat Oei Tiong Ham, op eigen verzoek, eervol ontslag als kapitein heeft gekregen, met toekenning van de titulaire rang van Majoor.*4 Op 22 oktober 1901 meldt Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië dat tot luitenant te Semarang zijn benoemd: Tan Siauw Lip*5 en Yap Tiauw Siong.*6 Tot kapitein: Oei Tiong Bhing en Oei Mo Sing. De benoeming tot luitenant is dus aan Ko Djie Soei's neus voorbijgegaan en ook over de aanstelling van een nieuwe majoor wordt niet gerept. Uiteindelijk zal die er twee jaar later wel komen: in augustus 1903 wordt kapitein Oei Tiong Bhing, dus de broer van Oei Tiong Ham, op die post benoemd.*7

 

De Bodjong in Semarang, omstreeks 1930.


Nieuwe tijden

Zoals ik eerder al aangaf wordt vanaf 1900 in snel tempo de belastingpacht afgebouwd in Nederlands-Indië, te beginnen op Java. Dit betekent dat voor een deel van de peranakan-Chinese elite de belangrijkste bron van inkomsten opdroogt en dat ze op zoek moeten gaan naar andere economische activiteiten waarin ze hun kapitaal kunnen investeren teneinde het te laten renderen. Als ze daar al veel ervaring mee hebben, zoals bijvoorbeeld Oei Tiong Ham, vormt dat geen enkel probleem maar voor anderen is dit het begin van het einde.
Ook begint het stelsel van 'Chinese officieren', dat sterk met het systeem van belastingpacht was verbonden (met name de opiumpacht), steeds meer aan betekenis in te boeten waardoor de interne machtsverhoudingen binnen de Cabang Atas eveneens anders komen te liggen. Ondernemers als Sih Khay Hie en Oey Tjien To, twee overgrootvaders van May Khoen waarvan het inkomen en bezit nooit aan de belastingpacht gerelateerd waren geweest, profiteerden duidelijk van deze nieuwe wind en ook haar overgrootvader Ko Djie Soei blijkt in deze veranderde omstandigheden overeind te kunnen te blijven, hetgeen nog steeds te maken heeft met zijn sterke band met Oei Tiong Ham. Voor meer details over die band in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw verwijs ik de geïnteresseerde lezer graag naar deel 14 van mijn ontdekkingen over May Khoen's voorouders (zie onder).

©Huub Drenth

 


*1 De opiumpacht, evenals de verkoop ervan in opiumkitten, was per definitie een nogal obscure bedrijfstak. Diefstal van kasgeld door medewerkers kwam vaak voor. Opiumsmokkel, zowel door pachters, medewerkers als beroepscriminelen, was ook een veel voorkomend verschijnsel aangezien de verkoop van 'illegaal verkregen' opium bijzonder lucratief was. Opium mocht namelijk alleen maar ingevoerd en onder pachters verdeeld worden door het gouvernement. Berovingen van opiumdealers en geldlopers waren ook aan de orde van de dag, waarbij vaak met grof geweld te werk gegaan werd. Op 29 september 1896 werd bijvoorbeeld de gemachtigde van de opiumpachter te Demak, gelegen in de residentie Semarang, met een kris zwaar verwond waarna de dader veroordeeld werd tot tien jaar dwangarbeid 'in de ketting'.

Zie ook mijn post van 28 januari 2021 over de moord op Ko Djie Soen, de oudere broer van May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei. Hem overkwam begin april 1902 exact hetzelfde, hetgeen hij moest bekopen met de dood.

 *2 Dit is de eerste keer dat Ko Djie Soei's naam (hier geschreven als Kho Dji Soei) opduikt in het opiumpachtcircuit en het maakt meteen duidelijk dat ook hij deel uitmaakt van de 'opiumkongsi' van Oei Tiong Ham. Hier valt nog aan toe te voegen dat in september 1897 de opiumpacht in Semarang (f. 1.500.000 per jaar) en Soerakarta/Solo (f. 1.128.120) opnieuw toegewezen werd aan Oei Tiong Ham, wederom voor een periode van drie jaar en ingaande op 1 januari 1898. Die te Djokjakarta (f. 336.240) werd, eveneens voor een periode van drie jaar, toegewezen aan zijn broer Oei Tiong Bhing (met als borg o.a. Oei Tiong Ham).

In al deze laatste gevallen trad Ko Djie Soei weliswaar niet op als pachter of als borg maar er valt wel uit af te leiden dat de kongsi van Oei Tiong Ham rond de eeuwwisseling de opiumpacht in zowel Midden- als Oost-Java controleerde. De pachtbedragen geven tevens weer hoe groot de verslaving aan opium, ook wel 'amfioen' genoemd, onder de (meestal arme) inheemse bevolking was. Zowel in Nederland als in de kolonie zelf kwam aan het eind van de negentiende eeuw dan ook een gestaag groeiende protestbeweging tegen 'de opiumvloek' op gang.



*3 Be Biauw Tjoan en Liem Liong Hien spelen ook een prominente rol in het gedicht Boekoe sair binatang, ofwel: Gedicht over de dieren, van Boen Sing Hoo uit 1889 waar ik in mijn post van 11 augustus 2020 ook al aan refereerde. In dit gedicht wordt Liem Liong Hien, Majoor sinds 1885, aangeduid als Oelar Naga, ofwel Draak, en Be Biauw Tjoan, titulair Majoor sinds 1873, als Koeda Toewa, Paard Senior. Liem Liong Hien was opiumpachter in onder andere Bagelen, Batavia, Krawang, en Banten en maakte deel uit van de kongsi van zijn schoonvader Be Biauw Tjoan die de naam had onmetelijk rijk te zijn. Hetgeen overigens bleek te kloppen want toen Be Biauw Tjoan in 1904 stierf liet hij een een geschat vermogen van ongeveer 30 miljoen gulden aan zijn erfgenamen na (zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Be_Biauw_Tjoan).

*4 Oei Tiong Ham was hoogstwaarschijnlijk absoluut niet geïnteresseerd in de functie van Majoor van de Kong Koan te Semarang. Het impliceerde namelijk dat hij voor elk verblijf buiten Nederlands-Indië toestemming moest hebben van 'Batavia' en als internationaal zakenman was een dergelijke gang van zaken natuurlijk wel zo ongeveer het laatste waar hij behoefte aan had. Vanzelfsprekend was het wel in zijn belang dat die positie door een vertrouweling van hem werd bezet, zodat hij indirect alsnog de meeste macht binnen dat orgaan had. Het feit dat hij titulair majoor (van Semarang) werd was overigens niet zonder betekenis, het verschafte hem probleemloos toegang tot de allerhoogste kringen, zowel binnen als buiten de kolonie.

*5 Tan Siauw Lip wordt in 1910 Majoor der Chinezen. Zijn dochter Tan Kien Tjwan Nio trouwt in 1903 met Goei Ing Khien, een broer van Goei Lien Nio, May Khoen's overgrootmoeder van vaders kant. Twee van zijn zonen trouwden later met twee (volle) zussen van May Khoen's grootmoeder van moeders kant Nel Ko Kiong Nio (en bijgevolg dus dochters van overgrootvader Ko Djie Soei). Zie ook mijn post van 11 augustus 2020.

*6 Op 21 november 1901 meldt De Locomotief dat Yap Tiauw Siong voornemens is een request in te dienen met het verzoek zijn benoeming tot luitenant in te trekken, dit in verband met het overlijden van zijn vrouw. Hier wordt nog aan toegevoegd dat hij van plan is om zich elders te vestigen. Dit alles speelt zich amper een maand na zijn benoeming af. Op 17 december 1901 wordt hij vervolgens 'bij Gouvernements Besluit' officieel uit zijn functie ontheven.

Deze hele gang van zaken, met name door de toevoeging van 'eventuele vestiging elders', wekt het vermoeden dat Yap Tiauw Siong onder druk, mogelijk van Oei Tiong Ham c.s., tot dat besluit gekomen is want de zeer statusvolle (en op dat moment ook nog lucratieve) positie van officier in de Semarangse Kong Koan gaf men immers niet zomaar op, zeker niet als men eerst met die benoeming akkoord was gegaan. De situatie lijkt daardoor verdacht veel op die van Tan Koen Siong en Sie Tjing Liong die in januari 1900 ook 'geheel vrijwillig' hun officiers-functie neerlegden (zie boven). Het is echter ook mogelijk dat het overlijden van zijn echtgenote de daadwerkelijke reden vormde, de kosten van een begrafenis konden behoorlijk oplopen en ook moest een bepaalde periode van rouw in acht genomen worden, waardoor het 'vieren' van de benoeming, eveneens een kostbare aangelegenheid, uitgesloten was. Yap Tiauw Siong's terugtrekking heeft niet tot gevolg dat May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei alsnog tot luitenant benoemd wordt (hetgeen waarschijnlijk wel de intentie van Oei Tiong Ham was, en eveneens de ambitie van Ko Djie Soei).

*7 In zijn zeer interessante artikel Founding an Ethnic Chinese Business Empire in Colonial Asia: The Strategic Alliances of Major Oei Tiong Ham, 1895–1905 (JMBRAS, December 2019 Vol. 92 Part 2, Number 317, pp. 29–56) zegt de aan het NIOD verbonden Oei Tiong Ham-expert Peter Post het volgende over de veranderde machtsverhoudingen binnen de Semarangse peranakan-elite: "For Ho Sie Tik, as a defender of the Ho family’s opium interests, the refusal of the government to hand him a certificate of solvency had yet another consequence. Perhaps as a result of not being able to stand Oei’s power, he was forced to retreat from the Chinese Council and, in August 1898, asked to be dismissed as lieutenant. The result was that the Chinese Council of Semarang only counted two lieutenants, Oei Tiong Bhing and Sie Tjing Liong, which was far below the official number required for the formation of the Council. This shortage of officials caused the colonial government much concern, even more so when, in January 1899, both major Liem Liong Hien and captain Tan Koen Siong, close allies of honorary major Be Biauw Tjoan, resigned from office. Partly because of Oei Tiong Ham’s prolonged dominance of Java’s main opium farms, their income had shrunk significantly and their debts rose accordingly. The costs of fulfilling an officer’s position were simply too high for most members of Semarang’s cabang atas, and since personal wealth and the right connections in the colonial bureaucracy were of utmost importance in being appointed, most did not even express interest in the position. In February 1900, it was clear to the Semarang public that only the Oei family and their business associates had the necessary requirements to be appointed as Chinese officers and that their complete control of the Chinese Council of Semarang was imminent."

NB
Ik ontdekte dat Goei Lien Nio, May Khoen's overgrootmoeder in de Tan-lijn, een kleindochter is van bovengenoemde kapitein Tan Koen Siong. Haar moeder, Tan Siek Nio (Tjinta), de vrouw van luitenant Goei Keh Pien, is zijn dochter.
Een aantal van May Khoen's voorzaten, waaronder ook Goei Som Han en Ko Djie Soei, kreeg dus, zowel op directe als indirecte wijze, te maken met de implicaties van de val van de familie Ho.   

 

Dit was deel 13 van May Khoen's voorouders.

Zie voor deel 12: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/01/may-khoens-voorouders-deel-12.html

Zie voor deel 14: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/02/may-khoens-voorouders-deel-14.html