donderdag 28 januari 2021

De moord op Ko Djie Soen

 


 

Gemachtigde van den opiumpachter

In de Semarangse krant De Locomotief verschijnt op vrijdag 4 april 1902 onderstaand bericht waarvan de strekking is dat te Wates, een plaats dertig kilometer ten westen van Djokjakarta, een geweldsmisdrijf heeft plaats-gevonden. De dag ervoor heeft namelijk de Chinees Tan Nie Toen, employee bij de opiumverkoop aldaar, de Chinees Koo Djie Soen, de gemachtigde van de opiumpachter te Djokjakarta (die pachter blijkt Oei Tiong Ham te zijn*1) ernstig letsel toegebracht met een steekwapen. Kennelijk is op dat moment in Semarang nog niet bekend dat Ko Djie Soen inmiddels aan zijn verwondingen bezweken is en dat er dus in feite sprake is van moord. Het is een zaak die de kranten op Java nog maanden bezig zal houden. Het toeval wil dat Ko Djie Soen de oudere broer is van Ko Djie Soei, de overgrootvader van May Khoen.

 

 

In de Preanger Bode van dinsdag 8 april 1902 is aanvullende informatie te vinden over wat er zich een paar dagen eerder in Wates heeft afgespeeld. Tan Nie Toen wordt in dit bericht Tan Hie Toei genoemd, net zoals Oei Tiong Ham de naam Oei Tjang Ham toebedeeld krijgt. Dit soort verschrijvingen van Chinese namen was vrij normaal in Nederlands-Indische kranten.

De schuldige Tan Hie Toei was vroeger houder van een opiumkit op Patitjan, doch werd wegens herhaaldelijke malversaties door den Semarangschen Oei Tjang Ham als zoodanig ontslagen. Op voorspraak echter van den thans vermoorden Ko Djie Soen werd hij wederom aangenomen en te Wates geplaatst voor de verkoop van opium. Spoedig waren telkens ook daar tekorten en stond Oei Tjang Ham op onmiddellijk ontslag. Daartoe ging zijn hier wonende zaakgelastigde, hoofd van de opiumpacht in Djockjakarta Ko Djie Soen, vroeger luitenant chinees van Magelang naar Wates en deelde dat den beschuldigde mede. Deze hoorde het bericht vrij kalm aan, ging bedaard naar eene 10 meter verder gelegen kamer, haalde zijn kris (een grote dolk, HD) en stak Ko Djie Soen, die voor eene schrijftafel was gezeten, schuin in de linkerzijde, zoodat de kris bij den navelstreek weer uitkwam. Zeer waarschijnlijk werden edele deelen geraakt en stuitte de kris op een rib af, zooals de omgeslagen punt bewijst. De getroffene bleef zeer kalm, trok zelf de kris uit de wonde gaf order voor een telegram aan Dr. Wagener en liet zich met den sneltrein van kwart voor negenen naar Djocja vervoeren. Een ingesteld onderzoek door de doktoren Wagener en Hettinga Tromp had tot resultaat dat een operatie noodzakelijk werd geacht. Wijl de naaste familie echter niet ter plaatse was, kon hiertoe niet worden overgegaan en ook, na de toestemming van de jongere broers, die van Magelang arriveerden, moest gewacht worden op den ouderen broeder Ko Djie Soei, die gisteren avond half 7 van Samarang arriveerde. Toen werd familieraad gehouden en in eene operatie toegestemd. De toestand van de gewonde was echter van dien aard dat aan een operatie niet meer te denken viel en stierf hij omstreeks 10 uur.
De moordenaar werd geconfronteerd met zijn slachtoffer, die verklaarde hem te herkennen als degene, die de wond had toegebracht en ook den getuigen werden door den assistent-resident, in hoedanigheid van hulpofficier van justitie een voorlopig verhoor afgenomen.
Nadere bijzonderheden zijn nog deze. De broer van den moordenaar, Kassie van de opiumpacht te Djocja, werd eenige dagen geleden eveneens ontslagen door Oei Tjang Ham wegens knoeierijen. Verder moet de misdadiger het voornemen gehad hebben eveneens den opium cassir van Wates, die niet met hem wilde knoeien, overhoop te steken. Ten slotte was de kris wel niet speciaal vergiftigd, doch had hij de gewoonte ze met arsenicum in te wrijven.



Tot zover het verslag van De Preangerbode over wat er zich die dag heeft voorgedaan in Wates. Wat meteen opvalt is dat Ko Djie Soen, die kennelijk wel in staat is geweest om een telegram te laten verzenden naar het ziekenhuis in Djokjakarta, en daarna ook nog eigenhandig in de trein naar die stad is geklommen, niet zelfstandig de beslissing kan nemen om zich te laten opereren. Daarvoor moet blijkbaar eerst op de komst van broer nummer twee Ko Djie Soei/Swie worden gewacht. Tegen de tijd dat deze eindelijk uit Semarang arriveert is Ko Djie Soen inmiddels al bijna doodgebloed. Redding is daarna niet meer mogelijk. Waarna er voor de overige gebroeders Ko (te weten: Djie Soei, Djie Han, Djie Siang en Djie Kian) niets anders meer opzit dan zijn uitvaart te regelen. De broers hadden trouwens ook nog een zus, Lien Nio geheten.

Over het slachtoffer Ko Djie Soen is niet zo heel veel bekend. We weten dat hij omstreeks 1858 in Magelang werd geboren en getrouwd was met Tjoa Ing Nio en dat ze samen vijf kinderen hadden.*2 In Magelang was hij eerst enige tijd wijkmeester in de Chinese kamp, waarna hij in 1893 werd benoemd tot Luitenant der Chinezen te Parakan*3, een functie waaruit hij, op eigen verzoek, in 1898 eervol werd ontslagen. Uit zijn positie van gevolmachtigde van Oei Tiong Ham voor de opiumpacht in het sultanaat Djokjakarta valt af te leiden dat hij, net zoals zijn broer Ko Djie Soei, een sterke vertrouwensband met deze had. De opiumpacht in de residentie Djokjakarta bedroeg ongeveer f. 350.000 op jaarbasis (omgerekend naar nu is dat zo'n vijf miljoen euro) en Ko Djie Soen droeg de verantwoordelijkheid voor het, met winst, terugverdienen (en afdragen) van dat bedrag. Een taak waarvoor hij ongetwijfeld rijkelijk beloond werd.


 

Een kastekort

Oorzaak van de aanslag op Ko Djie Soens leven in Wates zou diens ontdekking van een kastekort van f. 500 zijn geweest. Naar verluid zou Tan Nie Toen daarna op staande voet door hem zijn ontslagen. Waarna Tan Nie Toen zijn kris had gepakt en Ko Djie Soen in de onderbuik had gestoken. Het lijk van Ko Djie Soen werd op dinsdag 8 april om tien uur 's avonds per lijkkoets van Djokjakarta naar Magelang vervoerd - een koele en rustige nachtelijke tocht van iets meer dan veertig kilometer, richting Borobudur - om aldaar te worden begraven. Zijn familieleden en vrienden volgden de lijkkoets in twaalf rijtuigen. Dit meldt de correspondent van De Locomotief over de stand van zaken in Djokjakarta ongeveer een week na de moord:

Met veel lawaai, geschreeuw en bekkenslag is de vermoorde Chinees Ko Djie Soen, gisteren-nacht uit het sterfhuis alhier naar Magelang overgebracht om in het familiegraf aldaar te worden bijgezet.*4 In weerwil van het ongewone uur was er een boel volk op de been om getuige te zijn van de plechtige uitvaart. Voor de weinige maanden dat de pacht nog loopt zal naar ik hoor geen vaste gemachtigde benoemd worden en het zaakje worden waargenomen door onzen oud-kapitein Chinees Liem Kie Djwan. Voor de opiumregie is een groot huis gehuurd op Toegoe, tegen over het spoorwegstation, uiterst geschikt gelegen. Omtrent den moordenaar Tan Hie Soei wordt nog medegedeeld dat hij ontkent met voorbedachte rade gehandeld te hebben. Toen Ko Djie Soen te Wates aankwam stond Tan Hie Soei op het perron gereed om naar Djocja te gaan en had hij de kris bij zich zooals hij gewoon is te doen wanneer hij op reis gaat, beiden zijn toen naar de pacht gegaan, alwaar laatstgenoemde ontslagen werd; ook moet in de kas geen tekort zijn geweest daar Tan Hie Soei gefortuneerd is en geen gebrek heeft aan contanten. Hij verklaart bingoeng (in de war, HD) geworden te zijn toen hij na het ontslag door den verslagene werd uitgescholden. De moord moet buitenhuis hebben plaats gehad, terwijl de kassier en een andere Chinees binnen waren. De moordenaar houdt zich zeer kalm en men denkt in de Chineesche kamp dat hij met een 10-jarig verblijf te Pontianak of Benkoelen er af zal komen. Het geval heeft hier weinig sensatie gemaakt, misschien omdat de vermoorde wakil (leidinggevende/chef, HD) bij weinigen bekend was.


Rechtszitting op Java, omstreeks 1900.

Het strafproces

Anders dan tegenwoordig het geval is staat de moordenaar van Ko Djie Soen op zaterdag 14 juni 1902, dus twee maanden later, al voor de rechter. Dit bericht van de  correspondent van De Locomotief te Djokjakarta verschijnt erover in de editie van maandag 16 juni 1902:

Tan Nie Toen, de Chinees die zijn landgenoot Ko Djie Soen, gemachtigde van den opiumpachter, vermoord heeft, verscheen gisteren voor zijn rechters, den residentie-raad, bestaande uit voorzitter en 2 leden, verder bevonden zich daarbij de griffier, de gewestelijke secretaris vertegenwoordigende het openbaar ministerie, de translateur voor de Javaansche taal, de kapitein-Chinees en het hoofd der Arabieren. Als verdediger van beklaagde was tegenwoordig Mr. Wagener van Semarang. De beklaagde is zeer kalm, heeft niets bloeddorstigs in zijn wezen en het gevangenisleven schijnt hem goed te bekomen daar hij er veel beter uitziet dan bij zijn arrestatie. Het Europeesche publiek was niet groot doch buiten op het erf en op de straat verdrongen zich een aanzienlijk aantal Chineezen en inlanders. De geheel open pendoppo (galerij, HD) van het residentie-bijgebouw alwaar de zitting plaats had, is voor gerechtszaal al bijzonder ongeschikt, vlak aan den grooten weg gelegen, alwaar onophoudelijk rijtuigen passeeren met veel rumoer van de straat, daarbij spreken president, getuigen en verdediger zóó zacht dat het publiek, hoewel vlak in de nabijheid gezeten, weinig kan verstaan. Nadat de acte van beschuldiging is voorgelezen begin het getuigenverhoor. Beklaagde blijft volhouden uitgescholden te zijn en niet naar naar binnen te zijn geweest. Het grootste gedeelte van den morgen werd ingenomen door het verhooren der deskundige getuigen, de Doctoren Wagener en Hettinga Tromp, voornamelijk handelende over de manier waarop de stoot is toegebracht en waarom niet geöpereerd is. Het interessantste was om de verdediger Mr. Wagener het visum repertum (schriftelijk verslag van de lijkschouwing, HD), door zijn sprekend op hem gelijkenden broeder Dr. Wagener opgemaakt, te hooren bestrijden. Daarna verschenen achtereenvolgens 2 Chineezen die bij den moord tegenwoordig zijn geweest. Waarom deze getuigen geen stoelen kregen, en de Europeesche wel, weet ik niet, zij hadden dit wel noodig, een hunner was bijzonder zenuwachtig. Tot nu toe zijn de getuigen allen zeer bezwarend voor beklaagde, daar allen volhouden dat beklaagde bij zijn komst te Wates "niet" uitgescholden is.

Het vonnis

Op 20 juni 1902 deelt het Soerabaiasch Handelsblad mee dat "tegen Tan Nie Toen, de moordenaar van Ko Djie Soen, door het openbaar ministerie de doodstraf werd geëischt. Na een zaaklijk pleidooi van den verdediger mr. Wagener, luidde de uitspraak: 20 jaar in de ketting (dwangarbeid, HD)." Op woensdag 15 oktober 1902 wordt pas het definitieve vonnis uitgesproken. Dit omdat de Residentie-raad heeft verzuimd om bij de Kapitein der Chinezen te Djokjakarta te informeren of het vonnis van de Raad in overeenstemming is met het Chinese gewoonterecht (dit was verplicht). Twaalf jaar aan de ketting, acht jaar minder dan de eis van het Openbaar Ministerie, wordt de uiteindelijke straf. Dit is het bericht dat op 16 oktober 1902 over de afloop van deze zaak in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië verschijnt:

      

 

De media

De wijze waarop er in de koloniale kranten aandacht werd besteed aan de moord op Ko Djie Soei, en ook aan wat er daarna nog allemaal op volgde, geeft een zeer goed beeld van de verhoudingen in het Nederlands-Indië van rond 1900. Zowel van de verhoudingen binnen de Chinese gemeenschap zelf als van die tussen de verschillende etnische groepen onderling. Een treffende illustratie daarvan vormt het verslag van de rechtzaak. Het Europese publiek heeft zitplaatsen in de schaduw van de pendoppo, Chinezen en inlanders moeten het proces staande volgen, vanaf het erf en de straat, dus volop in de hete zon. Zelfs de twee Chinese getuigen krijgen geen stoel aangeboden. Of de naaste verwanten van Ko Djie Soen (of van Tan Nie Toen) bij het proces aanwezig zijn wordt evenmin medegedeeld.

Het antwoord op de vraag waarom er door de artsen niet geopereerd is toen Ko Djie Soen in het ziekenhuis arriveerde vindt de verslaggever trouwens ook niet de moeite van het vermelden waard, terwijl het in deze zaak nou juist daarom gaat; als Ko Djie Soen het had overleefd was er immers geen sprake van moord geweest. Het interessantst vindt hij klaarblijkelijk het feit dat de gebroeders Wagener in de rechtzaal tegenover elkaar staan, in de rol van verdediger en getuige-deskundige, alsof dat de hoofdpersonen in dit drama zijn. De belangrijkste media waren in handen van (en bestemd voor) Europeanen en dat is duidelijk merkbaar, zoals bijvoorbeeld in het laatste bericht. Tegenwoordig zouden we de denigrerende formuleringen die ten aanzien van Tan Nie Toen gebezigd worden uitgesproken racistisch noemen maar in die tijd was dat soort taalgebruik, als het over niet-Europeanen ging, de gewoonste zaak van de wereld. 

©Huub Drenth

*1 De opiumpacht in het sultanaat Djogjakarta (behorend tot de semi-autonome groep van vier Javaanse 'vorstenlanden') was in 1902 nog in handen van Oei Tiong Ham. Vanaf 1 januari 1903 zou de 'opiumregie' er gaan gelden, net zoals in Batavia. In Soerabaja en Semarang, plaatsen waar Oei Tiong Ham de opiumpacht ook jarenlang had gedomineerd, was die regie al eerder ingegaan (respectievelijk in 1899 en 1902). Voortaan bezat het gouvernement het alleenrecht, wat betreft de aan- en verkoop van opium, en vloeiden de winsten dus rechtstreeks naar de staatskas. Eerst werd het nieuwe systeem op Java ingevoerd maar in de koloniale buitengewesten zou het oude stelsel van opiumpacht nog ruim tien jaar blijven bestaan. Zie ook: https://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Drugs/opiummarkt.html

Geïnteresseerden in de geschiedenis van de opiumpacht op Java raad ik aan zich te verdiepen in: James R. Rush; Opium to Java, Revenue Farming and Chinese Enterprise in Colonial Indonesia, 1860 - 1910; New York 1990.

*2 Een van hun zonen, Ko Kwat Tiong (1897-1970), zou zich tijdens zijn leven ontwikkelen tot een befaamd Indonesisch politicus en publicist, die in 1947, volgend op zijn bekering tot de islam, de naam Mohamad Saleh aannam. Na de dood van Ko Djie Soen nam Ko Kwat Tiongs 15 jaar oudere broer, de latere bekende Magelangse sigarenfabrikant Ko Kwat Ie (1882-1938), de zorg voor zijn opvoeding en opleiding op zich (hij studeerde onder meer in Leiden). Het gaat hier dus om twee volle neven van May Khoen's oma Nel Ko Kiong Nio.

Wat Ko Kwat Tiong betreft zou ik hieraan nog willen toevoegen dat hij in 1936, namens de Partai Tionghwa Indonesia (Indonesische Chinese Partij), een van de mede-indieners van de petitie-Soetardjo was. De strekking van deze petitie, van de Indische Volksraad gericht aan koningin Wilhelmina en de Staten Generaal, was dat Nederlands-Indië recht had op autonomie - en daar op dat moment ook zonder meer aan toe was - zij het voorlopig het liefst nog wel binnen het staatkundig bestel van het koninkrijk. Niet bepaald verbazingwekkend werd er door de politici in Den Haag heel anders over dit onderwerp gedacht, hetgeen tien jaar later tot veel onnodige rampspoed zou leiden. Ga voor meer informatie over deze 'petitie-kwestie' naar de site van Historiek.

*3 In Parakan, een plaatsje ten noordwesten van Magelang, woonde ook Oei Sien Tjo, de broer waarmee Oei Tiong Hams vader Oei Tjie Sien in 1858 vanuit Fukien naar Java gekomen was. Mogelijk vormde hij de verbindende schakel in het ontstaan van het samenwerkingsverband tussen de Oei's in Semarang en de gebroeders Ko in Magelang en Parakan.

*4 Zie voor meer informatie over Chinese begrafenisrituelen op Java: https://www.jstor.org/stable/pdf/25733740.pdf (pag. 290 - 295, auteur: prins Aquasie Boachi) en: https://cihc.nl/15-begrafenisrituelen-1-rustplaats/ (deel 1 en verder). Zie verder: https://www.kanhantan.nl/23begrafenissen_en_graven.html


Chinese graven, Semarang rond 1900.


Zie voor meer informatie (mbt de Ko-familie) deel 11 t/m 15 over May Khoen's voorouders: https://maykhoentan.blogspot.com/2021/01/may-khoens-voorouders-deel-11.html


donderdag 21 januari 2021

May Khoen's voorouders ~ deel 12

 

Het pachtstelsel

Belastingpacht is het systeem waarbij niet een dienst van de overheid belastingen int, maar een particulier die het recht om een bepaalde belasting te innen voor een duidelijk omschreven periode heeft 'gekocht' (gepacht). Al in de VOC-periode werden veel belastingen verpacht, vooral aan Chinezen. De VOC en later het koloniale gouvernement ontvingen de bij opbod bepaalde pachtsom; wat de pachters uiteindelijk meer ontvingen was hun winst. De overheid was op deze manier geen tijd en geld kwijt met het organiseren van de belastinginning. Vooral de Opiumpacht was erg lucratief en zorgde in de 19e eeuw jaarlijks voor 10 tot 15 procent van de inkomsten van het gouvernement. Ook voor de pachters was het zeer winstgevend, mits zij de organisatie ervan strak in handen wisten te houden. ‘Kleine verpachte middelen’ waren bijvoorbeeld de bazarpacht, de buffel- of slachtpacht en de pandhuispacht, alle meer lokaal van karakter. Dit pachtsysteem leidde tot veel misbruik en tot een ongewenst grote economische macht van Chinese ondernemers en kongsi's. Rond 1900 werden de verpachte belastingen afgeschaft, omgezet naar directe belastingen, of als staatsmonopolie georganiseerd (het 'Regiestelsel').*1

 

 

Ko Djie Soei in Semarang

Bovenstaand bericht verscheen op 25 september 1897 in het Semarangse dagblad De Locomotief. Het betreft de toewijzing van een drietal zogenaamde 'kleine verpachtingen' in Semarang voor het jaar 1898. In eerste instantie lijkt het een vrij onschuldig bericht maar bij nadere beschouwing blijkt al snel dat het, in al z'n beknoptheid, heel veel duidelijk maakt over de verhoudingen binnen de Chinese gemeenschap in die stad, alsmede over de rol die May Khoen's voorouders, zowel in de Goei- als in de Ko-lijn (en mogelijk ook in de Tan-lijn), daarin speelden.
Zoals de inleidende tekst al aangeeft was in 1897 het einde van het pachtstelsel in zicht, iets waar de peranakan-elite zich sterk bewust van was. Zij zochten dan ook naarstig naar alternatieven op het vlak van lucratieve verdienmodellen. Hetgeen sommigen onmiskenbaar wel voor elkaar wisten te krijgen en anderen helaas niet, met allerlei treurige gevolgen van dien. Het pachtstelsel was een systeem waarbinnen steeds weer dezelfde personen figureerden, het ene jaar als pachter en het andere jaar als borg (iedere pachter had verplicht twee borgen). Op die manier werden zowel de winsten als de verliezen met elkaar gedeeld, meestal binnen familie- of clanverband (een dergelijk samenwerkings-verband of vennootschap heette een 'kongsi'). Het was bijgevolg zeer ingewikkeld om er als buitenstaander deel van uit te gaan maken. We zullen zien dat dit May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei wel lukte want hij werd opgenomen in de machtige kongsi van Oei Tiong Ham.

 

 
Ko Djie Soei

Het jaar 1897 is in twee opzichten sowieso een bijzonder jaar: enerzijds omdat een van May Khoen's betovergrootvaders in haar vaders lijn, de gewezen Luitenant der Chinezen, Goei Keh Pien (1860 - 1897) voorgoed van het Semarangse pachttoneel verdween, en anderzijds omdat een overgrootvader in haar moeders lijn, Ko Djie Soei (1859 - 1922), er toen juist op verscheen (zie ook mijn post van 10 januari 2021). Hetgeen wellicht niet op louter toeval berust. Ook verschaft het bericht mogelijk aanwijzingen inzake de vraag wie de vader van Tan Tjiauw Bo (1880 - 1960), May Khoen's overgrootvader van vaderskant, zou kunnen zijn.

Laat ik thans overgaan tot de ontleding van bovenstaand bericht in De Locomotief:


Pandhuispacht
Goei Ngo Soen is onmiskenbaar een lid van de Semarangse Goei-clan. Toen  Goei Keh Pien, de vader van May Khoen's overgrootmoeder Goei Lien Nio, in augustus 1897 plotseling overleed aan cholera werd hij, als pachter van het recht om schuit- en doorvaartgelden te heffen aan de sluis tussen het havenkanaal en de rivier te Semarang, opgevolgd door zijn borg Goei Ngo Soen (de kosten voor deze pacht bedroegen jaarlijks ongeveer f. 20.000). In het jaar daarna wordt Goei Ngo Soen, blijkens bovenstaand bericht, ook zijn opvolger wat betreft de pandhuispacht (Goei Keh Pien was pachter geweest van het recht tot het houden van zes pandhuizen in Semarang). In 1899 werd hij wederom pachter van dat recht. In 1906 zou Goei Ngo Soen, die in zijn functie van pandhuispachter vaak met faillissementen te maken had gehad, zelf failliet verklaard worden en bovendien te maken krijgen met vervolging door justitie wegens bedrieglijke bankbreuk.

 

Pandhuis, omstreeks 1900.

Goei Keh Sioe (1860 - 1921), die in dit verband als borg optreedt voor Goei Ngo Soen, is de zoon van Goei Yam Tjiang, een broer van May Khoen's voorvader Goei Som Han.*2 Goei Bing Nio, de hoofdvrouw van 'Raja Gula' Oei Tiong Ham is een zus van Goei Keh Sioe. Bijgevolg is Goei Keh Sioe dus de zwager van Oei Tiong Ham (en een neef van de overleden Goei Keh Pien). Net zoals Oei Tiong Ham hield hij zich bezig met opiumpacht en bovendien bezat hij suikerrietplantages. Hij richtte de NV Handel Maatschappij Goei Keh Soei op die begin twintigste eeuw grote economische belangen had in Centraal-Java, Japan en China. Hij leidde die onderneming met zijn drie zonen, niet alleen vanuit Semarang maar ook vanuit Singapore en Shanghai.
Tan Boen Kiem, de andere borg, begon zijn carrière als een van de zes pandhuishouders te Semarang (die in Ambengan). Hij is mede-oprichter en -vennoot van de kongsi (firma) Ek Gwan die vanaf 1895 handelt in oliën en vetten en ook een zeepziederij beheert.*3 Hij is een zeer goede bekende van Goei Ngo Soen want in 1892 plaatst hij samen met hem in De Locomotief advertenties voor een bekende loterij in Batavia. Uit andere berichten blijkt dat hij regelmatig 'vastigheden' (onroerend goed) opkoopt. In 1905 breekt er brand uit in zijn kapokpakhuizen aan Zeestrand in Semarang, waardoor er grote schade wordt aangericht, ook aan belendende percelen. Op 14 september 1907 meldt De Locomotief dat hij, voor het hoofdagentschap van de levensverzekering-maatschappij Amsterdamsche voor Semarang, tot een van de twee commissarissen is benoemd. 
Goei Keh Sioe en Tan Boen Kiem waren ook de twee borgen voor pandhuis-pachter Goei Keh Pien in 1897. Na zijn plotselinge dood in augustus van dat jaar zetten zij de pacht gedurende een aantal maanden voort, totdat zij die officieel overdroegen aan Goei Ngo Soen. Aangezien Tan Boen Kiem tien jaar eerder pandhuishouder te Ambengan was (en derhalve een soort onderpachter van Goei Keh Pien) en nadien ook geregeld als zijn borg optrad was er waarschijnlijk sprake van een speciale zakelijke band tussen beiden.

Betovergrootvader?

Zoals ik al aangaf in een eerdere post moet de vader van May Khoen's overgrootvader van vaders kant Tan Tjiauw Bo, echtgenoot van overgrootmoeder Goei Lien Nio, in het zakelijke netwerk (of kongsi) van Lien Nio's vader Goei Keh Pien gezocht worden, aangezien dergelijke relaties vaak door het arrangeren van een huwelijk tussen elkaars kinderen 'bezegeld' werden. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat Tan Boen Kiem de vader is van Tan Tjiauw Bo en bijgevolg dus de gezochte betovergrootvader van May Khoen.*4 

 

 
Pekodjan, ingang Chinese Kamp te Semarang.

 

Chineesche dobbelspelen

Kwa Wan Hong is een man met veel gezichten. In 1896 treedt Goei Keh Pien nog op als pachter van de Chinese dobbelspelen maar in 1897 heeft Kwa Wan Hong die positie inmiddels van hem overgenomen. Goei Keh Pien vervult dan nog wel de rol van borg.*5 Uit bovenstaand krantenbericht blijkt dat de pacht der Chinese dobbelspelen in 1898 wederom aan Kwa Wan Hong is toegewezen. In 1900 en 1901 is dat ook weer het geval. Van 1899 t/m 1901 treedt hij op als pachter van de schutsluis bij het havenkanaal.

(Met de term 'Chineesche dobbelspelen' wordt in feite 'gokken' bedoeld. Dit was mogelijk in speciaal daarvoor ingerichte etablissementen die zowel door Chinezen als inlanders bezocht werden. Ook Europeanen kwamen daar wel. Bekende spelen waren: lianpo, tjapdjiki, hoa hoi, nogo tarie, mian tao en si kia. Hierbij konden hoge bedragen zowel gewonnen als verloren worden. Aangezien gokken zich vaak tot een verslaving ontwikkelt kwam er veel maatschappelijke ellende uit voort. Zo was het bijvoorbeeld niet ongewoon dat schulden afbetaald werden door het afstaan van een dochter. Zelfmoord kwam ook veel voor. Regelmatig werden er illegale gokhuizen opgerold, soms boden die tevens gelegenheid tot prostitutie. HD)

 

Kwa Wan Hong en nazaten, omstreeks 1930.

Kwa Wan Hong is sowieso een zeer ondernemend type. In 1893 is hij medeoprichter en directeur van de (koel)ijsfabriek Ho Hien Wan (later ook nog van een limonadefabriek) en in 1901 wordt hij aandeelhouder van de pas opgerichte Kalkbranderij Tanggoeng. In 1902 roept hij een steendrukkerij in het leven en in datzelfde jaar is hij de oprichter en directeur van de in het Maleis verschijnende 'Chinese' krant Warna Warta. In 1908 wil hij een tapiocafabriek beginnen maar dat verzoek wordt door de autoriteiten afgewezen. In april 1909 spelen hij en zijn krant een belangrijke rol in het conflict tussen de Semarangse Chinese handelsvereniging Sian Boe en haar 'Hollandse' equivalent H.V.A. (inzake de Chinese boycot van de a.s. Oranjefeesten). In juni 1912 is hij de voorzitter van het comité dat de feesten ter viering van de stichting der Chinese republiek organiseert. Een hardcore Chinese nationalist is hij echter niet want in 1915 verkrijgt hij 'gelijkstelling met Europeanen'. In 1919 wordt de ijsfabriek Ho Hien Wan opgeheven en worden het perceel, de gebouwen en de fabrieksinstallatie verkocht. In 1947 sterft hij op 84-jarige leeftijd.

Goey Keh Ik, Kwa Wan Hongs borg voor 1898, is in 1892 en 1893 vertegenwoordiger van (dure) loterijen waarvan de trekking plaatsvindt in Batavia.*6 In advertenties staat als zijn adres vermeld: zeeptoko/fabriek Sleutel. In het jaar 1899 is hij de pachter van de Chineesche dobbelspelen te Semarang. De pacht bedraagt dan f. 3870 per maand.

Ook over Tan Yoe Gie, de andere borg, is niet veel bekend. In 1895 koopt hij, bij een openbare verkoop, in Semarang een perceel in de wijk letter K voor zijn vrouw Oey Ing Nio voor f 250 (geschatte waarde f 8600). In november 1897 wordt hij onderpachter van Kwa Wan Hong voor het Mian Tao-spel en krijgt hij dus een eigen gokhuis onder zijn beheer. Op 24 maart 1899 vindt er een vendutie van zijn boedel plaats, dit vanwege vertrek naar elders (zie afbeelding). In november 1902 wordt zijn overlijden gemeld.

 


Slachtpacht
De pacht van het slachten van rundvee, buffels en paarden, kortweg 'slachtpacht' genoemd, behoorde dan misschien wel tot de zogeheten 'kleine' verpachte middelen maar dat kan beslist niet gezegd worden van de pachtbedragen die er mee gemoeid waren. Voor het recht op die pacht moest May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei, blijkens het bovenste krantenbericht, gedurende het jaar 1898 immers bijna f. 100.000 aan het gouvernement afdragen. Omgerekend naar nu zou dat ongeveer € 1.500.000 zijn. Het kan niet anders of Ko Djie Soei was op dat moment voldoende solvabel om die pacht toegewezen te krijgen (bieders op een pacht moesten een 'certificaat van gegoedheid' kunnen tonen) maar het lijdt geen twijfel dat zijn twee borgen zijn solvabiliteit bovendien nog eens versterkten. Die twee borgen zijn namelijk de broers (Kapitein der Chinezen) Oei Tiong Ham en (Luitenant) Oei Tiong Bhing, op dat moment zo'n beetje de rijkste zakenlieden op Java. De Oei's bezitten een aantal suikerfabrieken en hebben in de loop der jaren veel geld verdiend met belastingpacht, met name met de opiumpacht. Op welke manier Ko Djie Soei zijn kapitaal vergaard heeft is tot op heden niet bekend (waarschijnlijk deels ook met opiumpacht, HD).  
Over Oei Tiong Ham heb ik het wel eens gehad met May Khoen's oma Nel (Oey-)Ko Kiong Nio. Zij vertelde dat haar vader Ko Djie Soei met hem samengewerkt had, dit naar aanleiding van een boek dat op haar salontafel lag.*7 Helaas wist ik toen nog niet wie Oei Tiong Ham precies (geweest) was en dus duurde de conversatie over dit onderwerp niet heel erg lang. Ik herinner me wel dat ze vertelde dat Oei Tiong Ham zeer vermogend was geweest en veel vrouwen en concubines had bezeten. Hoe Ko Djie Soei, die afkomstig was uit Magelang, en Oei Tiong Ham, die als thuisbasis Semarang had, met elkaar in contact gekomen waren - of hoe het Ko Djie Soei gelukt was om in zeer korte tijd deel uit te gaan maken van de Chinees-Indische Semarangse upperclass - kwam vanzelfsprekend in dat gesprek ook niet ter sprake.*8

 

Oei Tiong Ham

Over Oei Tiong Ham, de kongsi Kian Gwan en het Oei Tiong Ham Concern zijn veel publicaties verschenen, geïnteresseerden raad ik dan ook aan om eerst eens op internet rond te kijken teneinde zich op die manier enige basiskennis te verwerven. Wikipedia biedt daarvoor zonder meer een goede uitvalsbasis.*9 Binnen afzienbare tijd zal er van de hand van Peter Post - de onderzoeker bij het NIOD die ook de studie The Kwee Family of Ciledug*10 schreef - een biografie over Oei Tiong Ham en zijn concern verschijnen en dat is op zich een heuglijk feit aangezien er in Nederland, in tegenstelling tot het Verre Oosten, tot op heden maar weinig wetenschappelijke belangstelling voor deze zeer markante figuur uit de koloniale geschiedenis aan de dag werd gelegd.
In een volgende post zal ik verder ingaan op de zakelijke banden tussen Ko Djie Soei en Oei Tiong Ham.

©Huub Drenth


*1 Zie: https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/50174/Kolonialebelastingheffing.pdf?sequence=1 

Zie ook: https://www.dbnl.org/tekst/_gid001188901_01/_gid001188901_01_0059.php

*2 Zie mijn post van 11 augustus 2020 over de Goei-lijn in May Khoen's afstamming.

*3 Leden/vennoten van de kongsi/firma Ek Gwan in 1901, onderverdeeld in drie aandeelgroepen: 1 Tan Boen Kiem, 2 Tan Hing Djien, Tan Hing Yoe (ook een pandhuishouder van Goei Keh Pien, hij overlijdt in 1895, zijn plaats in de kongsi wordt overgenomen door zijn zoon Tan Ting Bauw), 3 Tan Ting Siang, Tan Ting Liong, Tan Ting Tjiang/Djiang. Ongetwijfeld betreft het hier leden van dezelfde clan.

*4 Zie mijn post van 7 september 2020 over de Tan-lijn in May Khoen's afstamming.

*5 Na zijn dood wordt Goei Keh Pien als borg opgevolgd door Kwa Wan Tjioe, een broer van Kwa Wan Hong. Deze Kwa Wan Tjioe was vanaf 1889 de gemachtigde van Oei Tiong Ham te Soerabaja met betrekking tot de opiumpacht en een aantal kleine verpachte middelen. In 1895 wordt hij door Oei Tiong Ham ontslagen omdat hij betrokken is geraakt bij een schandaal dat vervalste obligaties betreft. Het gaat daarbij om vele tienduizenden guldens, een kwestie waaraan in de koloniale kranten veel aandacht wordt besteed. Tijdens het strafproces blijft echter onduidelijk welke rol Kwa Wan Tjioe, die als getuige opgeroepen is, er precies in heeft gespeeld.

*6 In 1894 is Goei Keh Tiong de vertegenwoordiger voor de loterij (een lot kost f. 10). In 1895 Goei Keh Sioe. Gezien de identieke generatienamen betreft het waarschijnlijk een kongsi van drie broers/neven. Ook hier wisselen pachters en borgen elkaar duidelijk af.

*7 Dit was waarschijnlijk het boek No Feast Lasts Forever, geschreven door Madame Wellington Koo (Oei Hui-lan, een dochter van Oei Tiong Ham en zijn eerste vrouw Goei Bing Nio) en Isabella Taves, dat verschenen was in 1975. Oei Hui-lan werd in 1889 geboren in Semarang en overleed in 1992 te New York.

(28/06/2024) Naar aanleiding hiervan las ik een jaar geleden (in Google Books) Hui-lan Koo [Madame Wellington Koo], An Autobiography, as Told to Mary Van Rensselaer Thayer, dat in 1943 uitgebracht was door Dial Press in New York. Wat me van dit boek vooral is bijgebleven is het feit dat Hui-lan haar huwelijk met de Brit Beauchamp Caulfield-Stoker, met wie ze van 1909 tot 1920 getrouwd was en met wie ze een zoon had, volledig had weggelaten. Zowel zijn naam als die van haar zoon Lionel (geboren in 1912) kwamen in het boek niet voor. In november 1920, een half jaar na haar scheiding van Caulfield-Stoker, trouwde ze  met V.K. Wellington Koo die in de jaren twintig zowel minister als (korte tijd) president van de Republiek China was. Later werd hij ambassadeur in Parijs en Londen. Het paar scheidde in 1958. Ze hadden twee kinderen. HD

*8 De tweede vrouw van Ko Tay Tik, Ko Djie Soei's vader, heet Ka Lian Nio. In Nederlands-Indië kom je de naam Ka nooit als Chinese familienaam tegen, wel regelmatig als generatienaam en heel soms als eigennaam. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat er hier sprake is van een verschrijving, hetgeen zou kunnen betekenen dat de familienaam van Lian Nio niet Ka maar Kwa is en dat ze deel uitmaakt van de Kwa-clan waartoe onder andere ook Kwa Wan Hong behoort (Ko is niet mogelijk aangezien huwelijken tussen personen met dezelfde familienaam niet geoorloofd waren). Dit biedt dan een mogelijke verklaring voor Ko Djie Soei's toegang tot de hoogste Semarangse peranakan-kringen in betrekkelijk korte tijd, temeer omdat ook de Kwa- en de Goei-clan aan elkaar waren gelieerd door middel van huwelijksverbintenissen .

*9 Zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Oei_Tiong_Ham

*10 Zie mijn post van 17 september 2020 over dit boek.


Semarang, Chinese Kamp bij de rivier.

woensdag 20 januari 2021

The hill we climb

 

Amazing Amanda
De inauguratie van Joe Biden was zonder meer slaapverwekkend. Hetgeen eigenlijk ook wel te verwachten viel bij iemand die al met een been in het graf staat. Een wervelende toespraak houden, zoals bijvoorbeeld Barack Obama dat kon, is nou eenmaal niet zijn sterkste punt. Stiekem zat iedereen te wachten op het moment dat er zich opnieuw een geweldsincident zou voordoen maar de Trump-aanhang hield het deze keer voor gezien. Dit waarschijnlijk tot grote vreugde van de vele bejaarden op het podium van Capitol Hill. Het zingen van Lady Gaga en Jennifer Lopez was ook al niet bepaald fantastisch. Ze vervulden vooral een symboolfunctie, net zoals een zanger met een cowboyhoed. Vroeg in de morgen waren er een paar vlokken sneeuw gevallen in Washington maar inmiddels was de lucht weer overwegend blauw. Er komen vier doodsaaie jaren aan, dat was, kort samengevat, de boodschap die afgegeven werd door Joseph R. Biden en zijn vrouw Jill. In feite had iedereen zich daar al bij neergelegd, totdat de 22-jarige Amanda Gorman achter het spreekgestoelte verscheen...


©Huub Drenth


 

zondag 10 januari 2021

May Khoen's voorouders ~ deel 11




 

Ik ben inmiddels aangekomen bij de Ko-afstammingslijn in May Khoen's voorouderlijke geschiedenis, dus de lijn die loopt van haar grootmoeder Nel Ko Kiong Nio, de moeder van haar moeder, tot aan Ko Lok Sing, een betbetovergrootvader die begin negentiende eeuw in China geboren is. Zoals ik eerder al schreef ben ik in dit geheel meestal een complete buitenstaander maar voor deze lijn gaat dat niet helemaal op, ik heb namelijk May Khoen's oma Nel Ko Kiong Nio, gedurende de laatste twintig jaar van haar leven, persoonlijk gekend. Het is zelfs zo dat May Khoen en ik in januari 1999 samen haar uitvaart geregeld hebben, ik kan dus ook uit eigen ervaringen putten in dit geval.

Over de Ko-lijn, zeker vanaf de generatie van May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei, heb ik tamelijk veel informatie. Zoveel zelfs dat ik besloten heb om het 'fragmentarisch' aan te pakken. Ik zal aan deze lijn dus meerdere posts gaan wijden, dit om het zowel voor de lezer als voor mijzelf enigszins overzichtelijk te houden. Veel aspecten van de Oost-Indische koloniale historie en de daarmee verbonden peranakan-cultuur zullen hierin aan de orde komen. Ik hoop dat er daardoor uiteindelijk zoiets als een totaalbeeld van May Khoen's voorouderlijke geschiedenis, voor zover die zich op Java heeft afgespeeld, zal ontstaan; vanzelfsprekend in samenhang met mijn andere posts over dit onderwerp. Mogelijk biedt dit dan voldoende aanknopingspunten voor eventuele andere geïnteresseerden om hiernaar verder onderzoek te verrichten. HD

 

De baai van Amoy, met op de voorgrond een Chinese begraafplaats.

 

Ko Lok Sing
Laten we beginnen bij het begin. Stamvader Ko Lok Sing (geboren tussen 1800 en 1815) is afkomstig uit Hai Ding (pinyin: Hai Cheng), een plaats niet ver van Longhai en Zhangzhou in de Chinese provincie Fukien/Fujian. Van daaruit is hij naar de internationale zeehaven Amoy (het hedendaagse Xiamen) getrokken maar of hij ook degene is geweest die de oversteek naar Nederlands-Indië heeft gemaakt is niet zeker. Mocht dat inderdaad het geval zijn geweest dan is het een raadsel waarom zijn nazaten niet op de hoogte zijn van de plek waar hij aan land ging en evenmin van de naam van zijn vrouw/hun voormoeder. Verder weten we eigenlijk alleen maar over hem dat hij vijf zonen had die zich op aller-lei locaties in de Indische archipel gevestigd hebben, te weten: Ko Tay Tik in Semarang en Magelang, Ko Tay Soe in Pelaboehan Ratoe en Batavia, Ko Tay Bik in Palembang en Singapore, Ko Tay Bo te Makassar (Celebes) en Ko Tay Pwa te Djajapura (Nieuw-Guinea). Of deze broers ook handelsbetrekkingen met elkaar onderhielden is onduidelijk.
Ko Tay Tik
Over May Khoen's betovergrootvader Ko Tay Tik (geboren tussen 1830 en 1835) is bekend dat hij op enig moment van Semarang naar Magelang verhuisd is en dat de naam van zijn eerste vrouw Ong Loan Nio was en die van zijn tweede vrouw Ka Lian Nio. Ong Loan Nio is May Khoen's betovergrootmoeder. Uit het gegeven dat de twee kinderen van zijn tweede vrouw ongeveer dezelfde leeftijd hebben als sommigen van zijn eerste vrouw mag geconcludeerd worden dat hij dus tegelijkertijd met beiden was getrouwd. We hebben het dan over de jaren zestig van de negentiende eeuw. Hoe hij precies in zijn levensonderhoud voorzag is niet bekend maar deze meervoudige huwelijkse status vormt wel een belangrijke indicatie voor de mate van materiële welvaart die hij zich toen inmiddels had verworven (hij was immers in staat om twee gezinnen te onderhouden).

 

Magelang, Chinese kamp.

Ko Djie Soei & Co.

Zowel in de tijd van de VOC als in die van het KNIL was Magelang, gelegen tussen  Semarang en Djokjakarta, de belangrijkste garnizoensplaats op Midden-Java. Mede waarschijnlijk daardoor vormde deze stad vanaf het midden van de negentiende eeuw de thuisbasis voor de economische activiteiten van de familie Ko. Ik doel dan niet alleen op May Khoen's betovergrootvader Ko Tay Tik maar ook op zijn zoon Ko Djie Soei en diens broers Ko Djie Soen, Ko Djie Han, Ko Djie Siang (getrouwd met The Bening Nio), Ko Djie Kian, hun zus Ko Lien Nio en hun twee halfbroers Ko Ie Tjiok en Ko Hoe Tjo.

Van maart 1890 t/m juli 1896 zien we in het Semarangse dagblad De Locomotief met grote regelmaat advertenties verschijnen waarin de firmanaam van May Khoen's overgrootvader Ko Djie Soei voorkomt. Het betreft dan advertenties waarin uit Europa geïmporteerde wijnen, cognacs, bieren en delicatessen (zoals bijvoorbeeld Deense boter en tarwebloem of Franse mineraalwaters en siropen) worden aangeprezen. De verkoop van alcohol en geïmporteerde waren viel onder het stelsel van belastingpacht, in Magelang zijn deze producten daarom slechts op twee locaties verkrijgbaar en een van die locaties is Toko Oei Djie Soei & Co.*1

Het is onmiddellijk duidelijk dat de doelgroep van deze advertenties door de lokale en regionale Nederlandse en Europese elite wordt gevormd, waarbij vooral gedacht moet worden aan legerofficieren, hogere koloniale ambtenaren, administrateurs van ondernemingen en personen die een vrij beroep uitoefenen zoals artsen, advocaten en notarissen. Waaraan nog toegevoegd kan worden dat ook rijke Javanen en Chinezen ongetwijfeld deel uitmaakten van zijn vaste clientèle.

 

Advertentie van 17 oktober 1892.

Op 10 juli 1896 verschijnt de laatste advertentie in De Locomotief. Het lijkt erop dat de toko hierna ophoudt te bestaan. Of onder een andere naam verdergaat, dat kan natuurlijk ook. Een jaar eerder, op 3 juli 1895, heeft dezelfde krant dan al melding gemaakt van het feit dat 'de Chineesche vrouw Ong Loan Nio, handelaarster te Malang, bij beschikking van de Raad van Justitie in Soerabaja 'in staat van faillissement is'. Op 29 januari 1896 deelt de Weeskamer te Soerabaja mede dat de algemene rangschikking van crediteuren inzake dit faillissement gedurende een maand ter griffie van de Raad van Justitie kan worden ingezien, hetgeen erop duidt dat er nog steeds kapitaal aanwezig is. Of deze Ong Loan Nio de weduwe van Ko Tay Tik is - en derhalve de moeder van Ko Djie Soei - en of er verband bestaat tussen dit faillissement en het plotseling stoppen van de advertentiestroom is niet bekend.
In een volgende post over May Khoen's genealogische achtergrond zal ik ingaan op het verdere verloop van de zakelijke activiteiten van Ko Djie Soei. Het gebied waarin hij dan opereert blijft niet meer beperkt tot Magelang en omgeving maar zal al snel zowel Midden- als Oost-Java betreffen.

©Huub Drenth   

Chinese jonk nabij Hong Kong.
   
 
*1 Uit een mededeling in de De Locomotief van 17 juni 1891 blijkt dat Ko Djie Soei zich ook met andere zakelijke activiteiten bezighield. En eveneens dat hij kennelijk over veel zelfvertrouwen beschikte. Eerder dat jaar had hij, reagerend op een openbare aanbesteding, bij de overheid een offerte ingediend voor de vernieuwing van de brug over de Kali Moeroeng, vlakbij de dessa Pare. Die locatie lag iets ten noorden van Magelang. De maximum aannemingssom bedroeg f. 23.636 en hij was bereid om het werk voor f. 23.000 uit te voeren. Helaas werd het project niet aan hem toegewezen maar aan een zekere F.L. Oostenbroek die het voor f. 10 minder wilde doen, dus voor f. 22.990. Deze F.L. Oostenbroek stond op dat moment ingeschreven als architect/aannemer in Soerabaja, een paar jaar daarvoor woonde hij echter nog in Magelang waar hij opzichter was bij de dienst Burgerlijke Openbare Werken...